Les 23-11-2020, herhaling paragraaf 3.1 en 3.2

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
30 minuten: lezen!
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg 

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
30 minuten: lezen!
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
25 minuten: uitleg 

Slide 1 - Diapositive

Lezen!
Wat? Lees je lees boek
Hoe? Met je boek
Hulp? Je boek
Tijd? Tot de timer op 0 staat 
Uitkomst? Je hebt je taal ontwikkeld
Klaar? Dan gaan we verder met de les

timer
30:00

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen:
1. Je kent de stof van paragraaf 3.1
2. Je kent de stof van paragraaf 3.2
3. Je kent de stof van paragraaf 3.3

HUISWERK: Leer paragraaf 3.1, 3.2 en 3.3

Slide 3 - Diapositive

Paragraaf 1: bronnen van inkomen

Slide 4 - Diapositive

Soorten inkomsten
Met en zonder tegenprestatie
  • Inkomen met tegenprestatie
    - inkomen uit arbeid
    - inkomen uit bezit

  • Inkomen zonder tegenprestatie
    - overdrachtsinkomens

Slide 5 - Diapositive

Soorten inkomsten
Inkomsten uit arbeid
  • Loon
  • Prestatieloon: bonus als je goed gewerkt hebt
  • Eindejaarsuitkering
  • Vakantiegeld
  • Inkomen uit natura: betaald worden met goederen of diensten (auto van de zaak, telefoon... )

Slide 6 - Diapositive

Soorten inkomsten
De loonschaal
  • Het loon van een docent hangt af van zijn ervaring (tredes).
  • Het loon van een docent hangt af van zijn functie, talenten of diploma's (schaal LB, LC of LD).

Slide 7 - Diapositive

Soorten inkomen
Inkomsten uit bezit
  • Rente (spaargeld)
  • Dividend (aandelen)
  • Winst (eigen bedrijf)
  • Huur (huis)
  • Pacht (grond)

Slide 8 - Diapositive

Inkomen
Nationaal inkomen










Alle inkomens uit arbeid en bezit in een land bij elkaar opgeteld

Slide 9 - Diapositive

lorenz curve
horizontale as:
  • bevolking van 0 tot 100%, geordend op inkomen (hier: groepjes van 10%)

verticale as:
  • het inkomen dat CUMULATIEF wordt verdient van het totale inkomen
  • je start bij 0% en eindigt bij 100%

Slide 10 - Diapositive

Kijk naar de grafiek.
Wat geeft de Lorenz curve aan ?
A
de armste 30% van de mensen verdient 30% van het inkomen
B
de armste 30% van de mensen verdient 3% van het inkomen
C
de rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
de rijkste 30 % van de mensen verdient 60% van het inkomen

Slide 11 - Quiz

Kijk naar de grafieken.
Welke grafiek geeft de grootste inkomensongelijkheid aan ?
A
de linker grafiek want de buik is klein
B
de rechter grafiek want de buik is groot

Slide 12 - Quiz

Welke voorbeelden zijn inkomsten uit arbeid?
A
Huur, dividend, prestatieloon, vakantiegeld
B
Prestatieloon, dividend, rente, vakantiegeld
C
loon, loon in natura, prestatieloon, vakantiegeld

Slide 13 - Quiz

Paragraaf 2: inkomen zonder tegenprestatie

Slide 14 - Diapositive

Inkomensvormen






  • Inkomen uit arbeid + bezit  → wel tegenprestatie
  • Inkomensoverdracht → geen tegenprestatie
Inkomen uit arbeid
- Loon/salaris
- Vakantiegeld
- Loon in natura
(spullen/diensten i.p.v. geld)
- Winst van ondernemer
Inkomen uit bezit
Rente, huur, pacht
Overdrachtsinkomen
Uitkering, zakgeld, kleedgeld of kinderbijslag

Slide 15 - Diapositive

Kinderbijslag en studiefinanciering
(tegemoetkomingen)
  • De overheid geeft de ouders/ verzorgers van kinderen kinderbijslag. Dit is een tegemoetkoming (bijdrage) in deze kosten. 
  • Kinderbijslag is inkomen zonder tegenprestatie en wordt per kwartaal uitbetaald
  • Als de kinderen naar het mbo gaan hebben ze recht op de basisbeurs (en af en toe de aanvullende beurs)

Slide 16 - Diapositive

Bijdrage per kwartaal

Slide 17 - Diapositive

Huurtoeslag is afhankelijk van de huur en het inkomen

Slide 18 - Diapositive

Zorgverzekering
Deze verzekering vergoedt de kosten van gezondheidszorg, zoals huisarts, ziekenhuis en medicijnen. Deze verzekering wordt vergoed door de overheid voor je 18e. 

De verzekering bestaat uit:
  • een basisverzekering (die is verplicht);
  • een aanvullende verzekering (voor kosten die niet gedekt worden door de basisverzekering, bijv. fysiotherapie).

Slide 19 - Diapositive

Zorgtoeslag
Dit is een bijdrage in de kosten voor de zorgverzekering. Of u zorgtoeslag krijgt en hoe hoog de toeslag is, hangt af van uw inkomen. 

Slide 20 - Diapositive

Sociaal minimum
  • In de sociale wetten staat hoe hoog een uitkering is


  • Werklozen zonder ww uitkering > bijstand


  • Sociaal minimum: bedrag waarvan je net kunt rondkomen

Slide 21 - Diapositive

Hoe hoog is de bijstand?

Slide 22 - Diapositive

Vraag 6: Sandra (achttien jaar) woont bij haar ouders, zij volgt een hbo-opleiding en heeft een eigen zorgverzekering afgesloten. Arjun (39 jaar) woont in een huurwoning en hij heeft een zoon van vijftien jaar. Arjun en zijn zoon hebben samen een zorgverzekering afgesloten. Arjun heeft geen werk omdat hij steeds wordt afgewezen bij sollicitaties. Hij heeft ook geen spaargeld. Wie heeft of wie hebben recht op BIJSTAND?
A
Sandra
B
Arjun
C
Sandra & Arjun

Slide 23 - Quiz

Sandra (achttien jaar) woont bij haar ouders, zij volgt een hbo-opleiding en heeft een eigen zorgverzekering afgesloten. Arjun (39 jaar) woont in een huurwoning en hij heeft een zoon van vijftien jaar. Arjun en zijn zoon hebben samen een zorgverzekering afgesloten. Arjun heeft geen werk omdat hij steeds wordt afgewezen bij sollicitaties. Hij heeft ook geen spaargeld. Wie heeft of wie hebben recht op HUURTOESLAG?
A
Sandra
B
Arjun
C
Sandra & Arjun

Slide 24 - Quiz

Vraag 10a:
Hoeveel zijn haar basisbeurs en aanvullende beurs samen
per jaar?
A
€ 6.693,45
B
€ 6.891,96
C
€ 7.151,96
D
€ 6.932,96

Slide 25 - Quiz

Paragraaf 3: budgetteren

Slide 26 - Diapositive

NIBUD
Nationaal Instituut voor BUDgetvoorlichting

Slide 27 - Diapositive

Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.

Slide 28 - Diapositive

Budgetteren
Uitgaven afstemmen op de inkomsten.

Het Nibud adviseert je uitgaven in drie groepen te verdelen:
- dagelijkse uitgaven;
- vaste lasten;
- incidentele uitgaven.

Slide 29 - Diapositive

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 30 - Diapositive

huishoudelijke uitgaven: uitgaven voor de dingen in je huishouden die je (vrijwel) dagelijks gebruikt
Soorten uitgaven
Waar geef je je geld aan uit?
vaste lasten:
de uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen

incidentele uitgaven:
meestal grote uitgaven die je niet zo vaak doet en niet met een vaste regelmaat

Slide 31 - Diapositive

Reserveren
bedrag dat je nodig hebt : aantal maanden = reservering per maand 

 Voorbeeld: 
Sophie wil over twee jaar een scooter van € 1.800 kopen.
Hoeveel moet ze per maand reserveren?
€ 1.800 : 24 = € 75 per maand reserveren.

Slide 32 - Diapositive

Geld tekort? 3 oplossingen


- Inkomsten vergroten

- Geld lenen als het echt niet anders kan

- Bezuinigen (= uitgaven verminderen)


Let op! Je kunt niet meteen op vaste lasten bezuinigen

(= abonnementen etc.)


Slide 33 - Diapositive

Geld reserveren. Tom wil over 3 jaar een nieuwe laptop kopen. De Laptop kost Tom € 500. Hoeveel geld moet Tom per maand reserveren?

Slide 34 - Question ouverte

Uitwerking
€ 500 : 3 jaar = € 166,67 per jaar
dat is € 166,67 : 12 = € 13,89 per maand

Slide 35 - Diapositive

Wat is budgetteren?
A
een begroting maken
B
een (financieel) plan maken
C
geld sparen
D
geld uitgeven

Slide 36 - Quiz

Benzine tanken hoort bij de ...
A
huishoudelijke uitgaven.
B
incidentele uitgaven.
C
vaste lasten.
D
wekelijkse uitgaven.

Slide 37 - Quiz

Bart wil over een jaar een fiets van € 1.000 kopen.
Hoeveel moet hij per maand reserveren?

Slide 38 - Question ouverte

Uitwerking
€1000 / 12 maanden = €83,33 per maand

Slide 39 - Diapositive

Aan de slag!
Wat? Leer paragraaf 3.1, 3.2 en 3.3 + rekentrainers
Hoe? In de online leeromgeving
Hulp? De docent (tijdens de les), je laptop en je medestudent.
Tijd? Tot de timer op 0 staat of de opdrachten af zijn
Uitkomst? Je hebt geoefend met de leerstof.
Klaar? Ga verder met een ander vak of ga verder in paragraaf 3.4

timer
25:00

Slide 40 - Diapositive