3.1 Genotypen

3.1 Genotypen
- Leerdoelenkaart 
- Wat weet je al? 
- Uitleg over 3.1
- Aan de slag
- Leerdoelencheck
Leerdoelen 3.1
3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
3.1.2 Je kunt uitleggen wat autosomen, geslachtschromosomen en homologe chromosomen zijn.
3.1.3 Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

3.1 Genotypen
- Leerdoelenkaart 
- Wat weet je al? 
- Uitleg over 3.1
- Aan de slag
- Leerdoelencheck
Leerdoelen 3.1
3.1.1 Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
3.1.2 Je kunt uitleggen wat autosomen, geslachtschromosomen en homologe chromosomen zijn.
3.1.3 Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.

Slide 1 - Diapositive

Dit thema: leerdoelenkaart
Helpend om inzicht te krijgen: wat begrijp je wel/niet?

Aan het einde van iedere paragraaf stel ik vragen als leerdoelencheck. 
Alles goed? --> leerdoel behaald! (invullen op de leerdoelenkaart)


Slide 2 - Diapositive

Wat weet je al? --> bespreek in tweetallen
  • Wat is het verschil tussen fenotype en genotype?
  • Hoe ontstaat een bevruchte eicel?
  • Wat zijn chromosomen? 
  • Wat is een allel?

Slide 3 - Diapositive

Fenotype = waarneembare eigenschappen (genotype + milieufactoren).
Genotype = informatie voor alle erfelijke eigenschappen/genetische informatie. Ligt in de chromosomen.

Genotype komt tot stand na bevruchting.

Slide 4 - Diapositive

Chromosomen = draden van DNA en eiwitten. 
- Autosomen: paren van 'gelijke' chromosomen (homologe chromosomen:                              gelijk in lengte en vorm)
- Geslachtschromosomen: X- en Y-chromosoom. Vormen ook een paar.

Mens: 22 paar autosomen (dus 44) en 1 paar geslachtschromosomen. 
Totaal 23 paar = 46 chromosomen.



Slide 5 - Diapositive

DNA is opgebouwd uit nucleotiden: bestaat uit fosfaatgroep, desoxyribose en stikstofbase
4 verschillende stikstofbasen: adenine (A), thymine (T), cytosine (C) en guanine (G) --> vaste paren: A-T en C-G.

Genoom = alle DNA-moleculen in een cel.

Slide 6 - Diapositive

Gen = chromosoomdeel met info voor (deel van) erfelijke eigenschap. Vaak meer genen bij één eigenschap (bijv. lengte en oogkleur).

1 gen = honderden nucleotiden in bepaalde volgorde = DNA-sequentie

Allel
 = variatie in DNA-sequentie voor een gen.




Slide 7 - Diapositive

Aan de slag
Maken van 3.1: 1 t/m 11 (af op ma 16 december)



Laatste 10 minuten: leerdoelencheck

Slide 8 - Diapositive

Eerste vragen: leerdoel 3.1.1 

Slide 9 - Diapositive

Alles goed? --> leerdoel 3.1.1 behaald! (Je kunt beschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.)


Volgende vragen: leerdoel 3.1.2 

Slide 10 - Diapositive

Hoeveel autosomen zitten er in een menselijke cel?
A
22
B
44
C
46
D
23

Slide 11 - Quiz

Sleep onderstaande begrippen...
...naar de bijbehorende uitleg
Verschillende vormen van een gen voor een bepaalde eigenschap
Alle waarneembare eigenschappen van een individu
Een deel van een chromosoom dat de info bevat van erfelijke eigenschappen
Gelijk in lengte en vorm
Bij de mens het 23ste chromosoompaar
Bij de mens de eerste 22 paar chromosomen
Alle erfelijke eigenschappen van een individu
Fenotype
Autosomen
Genotype
Allelen
Homologe chromosomen
Geslachtschromosomen
Gen

Slide 12 - Question de remorquage

Op het 3e chromosoom staat de oogkleur. Zet het pijltje op het chromosoom waar nog meer oogkleur op staat.



Sleep naar de juiste plek:

^

homologe chromosomen
geslachtschromosomen
1 autosoom

Slide 13 - Question de remorquage

Geef aan hoe de tegenoverliggende streng eruit ziet.
A
A-G-G-T-G-A-G-T
B
A-C-G-A-C-T-C-A
C
T-G-C-T-C-A-C-A
D
T-G-C-T-G-A-G-T

Slide 14 - Quiz

Alles goed? --> leerdoel 3.1.1 behaald! 
Je kunt uitleggen wat autosomen, geslachtschromosomen en homologe chromosomen zijn.

Volgende vraag: 3.1.3 

Slide 15 - Diapositive

Hoe komt het fenotype tot stand? (noem 2 dingen)

Slide 16 - Question ouverte

Goed? --> leerdoel 3.1.3 behaald! 

Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van genotype en de invloed van milieufactoren.

Vul je leerdoelenkaart in en bewaar deze in je boek.

Slide 17 - Diapositive