H3 - week 46 - Les 1 - Grammatica zinsdelen - herhalen H2

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Diapositive


- Stillezen
- Grammatica zinsdelen uit H2
- Aan de slag: oefeningen uit De Brug


Planning deze les:

Slide 2 - Diapositive

- Je kent de theorie van grammatica zinsdelen: alles uit H2;
- Je kunt deze toepassen;
- Je kunt in een zin de zinsdelen aanwijzen die we in H2 behandeld hebben. 
- Je kunt samengestelde zinnen herkennen en verdelen in hoofdzinnen en bijzinnen. 

Doel van de les

Slide 3 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Je maakt De Brug grammatica zinsdelen

1. Lees de theorie goed door.
In je boek staat het veel duidelijker 

2. Maak opdracht 1, 3 en 5 van De Brug zinsdelen, 
LET OP: het voorzetselvoorwerp (opdracht 2) hoeft niet.

3. Trek op tijd aan de bel als je er niet uitkomt
Grammatica herhalen
De Brug

Slide 5 - Diapositive

Elke zin heeft één persoonsvorm,

Maar, soms kunnen twee zinnen samen één nieuwe zin vormen.

1. Ik moet de afwas met de hand doen.
2. De afwasmachine is defect.

Ik moet de afwas met de hand doen, want de afwasmachine is kapot. 



Samengestelde zin

Slide 6 - Diapositive

Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een samengestelde zin?

Slide 7 - Question ouverte

1. Ik moet de afwas met de hand doen.
2. De afwasmachine is defect.

Ik moet de afwas met de hand doen, want de afwasmachine is kapot. 

Ik MOEST de afwas met de hand doen, want de afwasmachine WAS kapot. 





Samengestelde zin

Slide 8 - Diapositive

Hoofdzin:
- In een hoofdzin staan de persoonsvorm en het onderwerp (bijna) altijd naast elkaar. 

Bijzin:
- De bijzin is vaak een onderdeel van de hoofdzin, je kunt hem vaak vervangen voor één woord
- In een bijzin hoeven de persoonsvorm en het onderwerp niet naast elkaar te staan. 





Hoofdzin of bijzin?

Slide 9 - Diapositive

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
Hoofdzin of bijzin?

Slide 10 - Diapositive

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
Hoofdzin of bijzin?

Slide 11 - Diapositive

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
Hoofdzin of bijzin?

Slide 12 - Diapositive

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - Nee,    Wat kun je dan zeggen over hoofdzin/bijzin
Hoofdzin of bijzin?

Slide 13 - Diapositive

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten en hij begroette ons hartelijk.

1. Wat is/zijn de persoonsvorm(en)
2. Wat zijn de onderwerpen?
3. Kun je zinsdelen tussen pv en ow inzetten?
   - Nee,  het zijn dus twee hoofdzinnen!

In het nieuwe restaurant stond de ober al op ons te wachten.
Hij begroette ons hartelijk. 
Hoofdzin of bijzin?

Slide 14 - Diapositive

Er bestaan twee soorten zinnen:

1. Het onderwerp doet iets of deed iets;
2. Het onderwerp is iets.

In zin 1 zit een werkwoordelijk gezegde
In zin 2 zit een naamwoordelijk gezegde. 
Actief of 'staat van zijn'
Het is of/of, niet en/en

Slide 15 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde =
Het OW doet iets - Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)

Het naamwoordelijk gezegde =
het OW is of wordt iets - werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW gezegd wordt (naamwoordelijk deel) 
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 16 - Diapositive

Het werkwoordelijk gezegde =
Alle werkwoorden in een zin (alleen werkwoordelijk deel)
- De bal rolde over het veld

Het naamwoordelijk gezegde =
werkwoorden (werkwoordelijk deel) + wat erover het OW is of wordt (naamwoordelijk deel)
- De bal is (werkwoordelijk deel) rond (naamwoordelijk deel)
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 17 - Diapositive

Verschil in werkwoord

Jip is boos - is koppelt boos aan Jip
Jip geeft de planten water - Geeft laat een actie zien

Is noem je hier een koppelwerkwoord
Er zijn zes koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen.
Werkwoordelijk of naamwoordelijk

Slide 18 - Diapositive

Voor de les:
- Leer de zinsdelen uit havo 2: De Brug

In de les:
Herhalen samengestelde zinnen


Succes!
Volgende les: 

Slide 19 - Diapositive