Formuleren en Stijl 2.1

Incongruentie 
Onderwerp en persoonsvorm staan beide in het enkelvoud of beide in het meervoud. Een fout hiermee heet incongruentie. Congruentiefouten worden veroorzaakt door:
  • Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud:                                               De politie van Utrecht proberen de rust tijdens Koningsnacht te waarborgen =fout                                                                                                                      De politie van Utrecht probeert de rust tijdens Koningsnacht te waarborgen. Politie is enkelvoud, dus je gebruikt "probeert". 
1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Incongruentie 
Onderwerp en persoonsvorm staan beide in het enkelvoud of beide in het meervoud. Een fout hiermee heet incongruentie. Congruentiefouten worden veroorzaakt door:
  • Het onderwerp lijkt meervoud, maar is enkelvoud:                                               De politie van Utrecht proberen de rust tijdens Koningsnacht te waarborgen =fout                                                                                                                      De politie van Utrecht probeert de rust tijdens Koningsnacht te waarborgen. Politie is enkelvoud, dus je gebruikt "probeert". 

Slide 1 - Diapositive

Persoonsvorm: enkelvoud of meervoud?
  • Ook woorden die een groep aanduiden, krijgen een persoonsvorm in het enkelvoud:                                                              De kudde schapen worden komende zomer op drie kampeerterreinen ingezet=fout                                                                De kudde schapen wordt komende zomer op drie kampeerterreinen ingezet

Slide 2 - Diapositive

Congruentiefouten
  • Congruentiefouten kunnen ook voorkomen wanneer het onderwerp enkelvoud lijkt, maar meervoud is:
De stadia van karamel is te bepalen met een suikerthermometer=fout
De stadia van karamel zijn te bepalen met een suikerthermometer. 
"Stadia" is het meervoud van "stadium", dus je gebruikt "zijn".

Slide 3 - Diapositive

Congruentiefouten
  • Congruentiefouten kunnen ook voorkomen wanneer een meewerkend voorwerp wordt aangezien voor het onderwerp:
Voor deelname aan de workshop worden de bezoekers (=mw) een bijdrage van 150 euro gevraagd=fout
Voor deelname aan de workshop wordt de bezoekers een bijdrage van 150 euro gevraagd. 
Het onderwerp is "een bijdrage van 150 euro". Dat is enkelvoud en dus gebruik je "wordt. 

Slide 4 - Diapositive

Kies het juiste getal van de persoonsvorm:
"Het bedrijfsleven is/zijn gebaat bij goed opgeleide werknemers.
A
is
B
zijn

Slide 5 - Quiz

Kies het juiste getal van de persoonsvorm:
"De kindcentra in de gemeente Hilvarenbeek wordt/worden met sluiting bedreigd.
A
worden
B
wordt

Slide 6 - Quiz

Kies het juiste getal van de persoonsvorm:
"Om twee uur 's nachts zwierf/zwierven nog een grote groep dronken jongeren door de anders zo rustig straten.
A
zwierf
B
zwierven

Slide 7 - Quiz

Kies het onderwerp en juiste persoonsvorm:
"De waarheid van de verschillende verklaringen wordt/worden door de politie in twijfel getrokken".
A
De waarheid, worden
B
De waarheid, wordt
C
de verschillende verklaringen, de politie
D
de verschillende verklaringen, de politie

Slide 8 - Quiz

Kies het onderwerp en de juiste persoonsvorm: "De subsidie die wij kregen voor het produceren van de promotievideo's eindigt/eindigen aan het einde van de maand".
A
de promotievideo's, eindigen
B
De subsidie, eindigen
C
De subsidie, eindigt
D
promotievideo's, eindigt

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste getal van de persoonsvorm: "Vorige week is/zijn aan de administratie de tussentijdse rapportages doorgegeven".
A
is
B
zijn

Slide 10 - Quiz

Kies het juiste getal van de persoonsvorm: "De honden wordt/worden bijvoorbeeld geleerd hoe ze iemand met een nachtmerrie wakker moeten maken."
A
wordt
B
worden

Slide 11 - Quiz

Kies het juiste getal van de persoonsvorm: "Moet/moeten de nieuwe stagiaires ook uitgelegd worden hoe het programma werkt?"
A
moet
B
moeten

Slide 12 - Quiz