bezittelijk voornaamwoord

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Quelle est la date ?

bezittelijk
voornaamwoord

De bezittelijke voornaamwoorden!

De volgende dia gaat over de bezittelijke voornaamwoorden!

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère

1. ton
2. ta
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) soeur

1. sa
2. ton
3. son
4. ta

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (onze) grands-parents

1. nos
2. notre
3. vos
4. votre

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (jullie) mères

1. votre
2. vos
3. son
4. sa

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (zijn) oncles

1. ton
2. tes
3. son
4. ses

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) organisation (v)

1. sa
2. ta
3. son
4. ton

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
Et voilà (onze) _________ photo!

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
(Mijn) ____ idole? C'est Stromae!

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes naar het Frans.

_________ (haar) grand-père

Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes in.
(Hun) _____ chien s'appelle Charlie.

Ken je dit schema nog?

Kies de juiste vorm van de présent:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).

1. s'intéresse
2. s'intéresses

Kies de juiste vorm van de présent:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).

1. te lave
2. me lave

Kies de juiste vorm van de présent:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).

1. nous amusons
2. nous amusez

Vul de juiste vorm in v/d présent:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Vul zelf het goede antwoord in:
Les élèves ___ dans leur chambre (se reposer)

les verbes en -ir 

finir: 

présent

je finis

tu finis

il finit

nous finissons

vous finissez

ils finissent

Ils ... à quelle heure?

1. finis
2. finit
3. finissent
4. finissez

Tu ... quoi?

1. choisissons
2. choisis
3. choisissez
4. choisit

Nous ... le document.

1. remplissons
2. remplissez
3. remplissent
4. remplis

Il ... trop.

1. réfléchit
2. réfléchissons
3. réfléchis
4. réfléchissez

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Je ... le rouge. (choisir)

Vous ... vers 8 heures. (finir)

hoe maak je de imparfait voor de ww op -IR

zet in de imparfait:
ils (finir)

zet in de imparfait
nous (choisir)

zet in de imparfait
je (rougir)