Grammar recap Unit 1 + 2 H3

Grammar recap Unit 1 + 2 H3
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammar recap Unit 1 + 2 H3

Slide 1 - Diapositive

Aims:
At the end of this lesson....:
- You can use comparisons
- You can use past perfect vs past simple
- You can use past continuous vs past simple
- You can use relative pronouns

Slide 2 - Diapositive

Trappen van vergelijkingen
De degrees of comparison zijn de stellende (positive), vergrotende (comparative) en overtreffende (superlative) trap, zoals in het Nederlands bijvoorbeeld "groot, groter, grootst". Deze regels slaan op bijvoeglijke naamwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Comparative (tweede trap)
Het is dus een vergelijking tussen personen of dingen.

VB:
George is taller than Tim. George is groter dan Tim
Tim is older than John. Tim is ouder dan John.
My bag is more expensive than yours. Mijn tas is duurder dan die van jou.
NOTE! Vergeet het woordje 'than' niet (vergelijking)

Slide 4 - Diapositive

Comparative
Hoe weet je nou wanneer je wat gebruikt?
- Bij woorden met één lettergreep:
-> bijvoeglijknaamwoord (adjective) + (e)r
small – smaller
- Bij woorden met twee/drie of meer lettergrepen:
-> more voor het bijvoeglijk naamwoord (adjective)
expensive – more expensive

Slide 5 - Diapositive

Superlative (overtreffende trap)
Bij de superlative geef je aan dat iemand/iets het meeste of minste is van iets.

VB: I am tall. I am taller than you. I am the tallest.
You are beautiful. You are more beautiful than me. You are the most beautiful.

Slide 6 - Diapositive

Superlative
Als er één lettergreep is dan gebruik je hele woord +est
VB: smart
She is the smartest in the class.

Als er twee of meer lettegrepen zijn dan gebruik je the + most/least + hele ww
I am the least fit person in my family.

Slide 7 - Diapositive

Vul de juiste trap in:
Smart - smarter than - ......

Slide 8 - Question ouverte

Vul de juiste trap in:
Beautiful - .......... - the most beautiful

Slide 9 - Question ouverte

Vul de juiste trap in:
...... - taller than - the tallest

Slide 10 - Question ouverte

🇬🇧 Past Simple 

🇳🇱 Verleden Tijd


ww+ed

(irr. verb = 2e vorm)



I saw him yesterday.



🇬🇧 Past Perfect

🇳🇱 Voltooid Verleden Tijd




🇬🇧 Past Simple 
🇳🇱 Verleden Tijd

ww+ed
(irr. verb = 2e vorm)

He arrived to the train station.


I decided to walk home.
🇬🇧 Past Perfect 
🇳🇱 Voltooid Verleden Tijd

had + ww+ed
(irr. verb = had + 3e vorm)

When he arrived to the train station the train had left.

I had lost my bike key so I decided to walk home.


The Past Perfect shows what happened first in the past.

Slide 11 - Diapositive

Negatief maken
Past perfect negatief = + not
I had slept > I hadn't slept

Past simple negatif = did + not + hele ww
I slept last night. > I didn't sleep last night

Slide 12 - Diapositive

Tip!
Maak voor jezelf een tijdlijn.

Wat gebeurde er als allereerste in het verleden? = past perfect
Alles wat daarna komt? = past simple

Slide 13 - Diapositive

As soon as I (finish) my homework I (go) out

Slide 14 - Question ouverte

Before he (move) to London he (live) in Amsterdam

Slide 15 - Question ouverte

Relative pronouns
who/that: als je wilt verwijzen naar personen
The man who visited my birthday is my father.
These boys, who are learning about maths, are students.
which/that: als je verwijst naar dingen en dieren
This is the car (which) I bought in 2013.
His wedding, which was fantastic, ended with a big party in their house.


Slide 16 - Diapositive

whose (wiens): als je verwijst naar bezit bij personen en naar onderlinge relaties
The boy whose cat just died will stay at home today.
Johnny, whose mother is an actress, loves acting and dancing.

whom: als je verwijst naar personen (formeel)
That woman (whom) I loved was my wife.
Your colleague, whom I met yesterday, was pretty rude!

Slide 17 - Diapositive

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 18 - Quiz

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 19 - Quiz

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 20 - Quiz

Past Continuous
When something was going on for a period of time in the past.

We were playing football yesterday

Slide 21 - Diapositive

Past Continuous
Past tense of the verb 'to be' and verb + ing
I was playing
You were playing
He was playing
We were playing
You were playing
They were playing

Slide 22 - Diapositive

Wanneer welke?
"I was having a beautiful dream when the alarm clock rang.“ – zoals je ziet is in dit geval de past continuous vorm iets wat langer duurde dan de past simple vorm, en de past simple vorm was plotseling en kort en in de past simple is de handeling afgelopen.

Slide 23 - Diapositive

De past continuous vorm iets wat langer duurde dan de past vorm, en de past simple vorm was plotseling en kort en in de past simple is de handeling afgelopen.

Past continuos: was/were + ww + ing
Past simple: ww + ed (of 2de rijtje onr. ww)

Slide 24 - Diapositive

We  …. (watch) TV when we  …. (hear) a loud noise.

Slide 25 - Question ouverte

They  …. (have) dinner when the police  …. (come) to the door.

Slide 26 - Question ouverte

David  …. (not/sleep) when I  …. (arrive) , he  …. (study) .

Slide 27 - Question ouverte

Aims:
At the end of this lesson....:
- You can use comparisons
- You can use past perfect vs past simple
- You can use past continuous vs past simple
- You can use relative pronouns

Slide 28 - Diapositive

En, snap je alles?
A
Ja
B
Nee
C
Na extra oefenen wel

Slide 29 - Quiz