Klas 2C NL 22 januari 2021

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoelen (5 minuten).
Huiswerkcheck (5 minuten).
Achtervoegsels uitleggen (10 minuten).
Samen startopdracht maken (10 minuten).
m: opdracht 3 (kijken en luisteren) en opdracht 1 (woordenschat). 
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoelen (5 minuten).
Huiswerkcheck (5 minuten).
Achtervoegsels uitleggen (10 minuten).
Samen startopdracht maken (10 minuten).
m: opdracht 3 (kijken en luisteren) en opdracht 1 (woordenschat). 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Ik weet wat een discussie is.
Ik weet hoe ik moet kijken en luisteren naar een discussie. 
Ik kan verschillende vragen over discussies beantwoorden.
Ik kan meningen herkennen in een discussie. 
Ik weet wat voorvoegsels zijn.
Ik weet wat achtervoegsels zijn.
Ik kan de betekenis van woorden vinden door naar het achtervoegsel te kijken. 

Slide 2 - Diapositive

Achtervoegsels
Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Er zijn ook woorden met een achtervoegsel. Als je de betekenis van een deel van het word weet, kun je de betekenis van een woord met een achtervoegsel soms wel bedenken. Bijvoorbeeld:

- Deze laarzen zijn heel goed bruiktbaar als jet glad is. In bruikbaar herken je het woord gebruiken. Bruikbaar betekent dus: je kunt het gebruiken.

- Achtervoegsels die veel voorkomen zijn: -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig.
- Soms geven achtervoegsels woorden een andere betekenis:
- loos: waardeloos (zonder waarde).
-vol: smaakvol (met veel smaak). 

Slide 3 - Diapositive

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 4 - Quiz

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 5 - Quiz

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 6 - Quiz

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 7 - Quiz

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 8 - Quiz

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 9 - Quiz

Hoe noemen we stukken van een woord die je achter verschillende woorden kunt plakken?
A
voorvoegsels
B
voegwoorden
C
tussenvoegsels
D
achtervoegsels

Slide 10 - Quiz

Huiswerk 25 januari, 8e uur
m: opdracht 2 en 3 (pagina 103 en 104). 

Slide 11 - Diapositive