2HV Blok 3 Lezen Zins- en alineaverbanden en signaalwoorden

Lezen
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Lezen

Slide 1 - Diapositive

Les van vandaag
  • Trots!
  • Korte herhaling tekstopbouw
  • Theorie zins- en alineaverbanden
  • Even oefenen!
  • Huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen

  • Je kunt signaalwoorden voor opsomming, tegenstelling en voorbeeld herkennen in een tekst.

  • Je kunt zins- en alineaverbanden met een opsomming, tegenstelling en voorbeeld benoemen.

Slide 3 - Diapositive

Uit welke drie delen is een tekst opgebouwd?

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Diapositive

Op welke plek bevindt zich de kernzin meestal?
A
eerste of laatste zin van de alinea
B
in het midden van de alinea
C
eerste zin van de alinea
D
laatste zin van de alinea

Slide 6 - Quiz

Zins- en alineaverbanden
Zinnen en alinea’s staan in een tekst niet zomaar achter elkaar.

Vaak is er een verband tussen de alinea's en zinnen. 

Slide 7 - Diapositive

Zins- en alineaverbanden

Zinnen en alinea’s staan in een tekst niet zomaar achter elkaar. Vaak is er een verband tussen zinnen en/of alinea's. 

Hierdoor ontstaat er structuur in de tekst.

Een verband wordt vaak aangegeven door een signaalwoord.



Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld
Het broeikaseffect heeft grote invloed op het leven op aarde. Dat zie je bijvoorbeeld aan de stijging van de zeespiegel.



Slide 9 - Diapositive

De eerst drie zins- en alineaverbanden

  1. Uitspraak - opsomming
  2. Uitspraak - tegenstelling
  3. Uitspraak - voorbeeld

Slide 10 - Diapositive

Uitspraak - opsomming
Er worden verschillende dingen, kenmerken of oorzaken benoemd in één of meerdere zinnen.

Signaalwoorden:
En, ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste … ten tweede

Slide 11 - Diapositive

Uitspraak - tegenstelling
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde van datgene gezegd.

Signaalwoorden:
Maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover

Slide 12 - Diapositive

Uitspraak - voorbeeld
Er staat een uitspraak of een bewering in de zin en daaropvolgend een voorbeeld.

Signaalwoorden:
Bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo.

Slide 13 - Diapositive

Waar hoort het signaalwoord
'daar staat tegenover'
thuis?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 14 - Quiz

Waar hoort het signaalwoord
'bovendien'
thuis?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 15 - Quiz

Waar hoort het signaalwoord
'zoals'
thuis?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 16 - Quiz

Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder is er dol op.

A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld

Slide 17 - Quiz

Ik zou graag een tweede taal willen leren, bijvoorbeeld Spaans.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld

Slide 18 - Quiz

Ik ben heel erg druk deze week. Ten eerste moet ik toetsen nakijken. Daarnaast heb ik boekvlogs om te controleren. Bovendien hebben we deze week rapportvergaderingen.
A
uitspraak - opsomming
B
uitspraak - tegenstelling
C
uitspraak - voorbeeld

Slide 19 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 20 - Question ouverte

Huiswerk
Par. Lezen

Lees de theorie
maken opdracht 8-9-11
leesboek 55%

Slide 21 - Diapositive