Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Voornaamwoorden
Slide 1 - Diapositive
We gaan het deze les hebben over het:
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Slide 2 - Diapositive
Lesdoelen
Aan het einde van deze les:
Ken je het verschil tussen het persoonlijk, bezittelijk, vragend en aanwijzend voornaamwoord.
Weet je ook wanneer je welke toe moet passen en welke (schrijf)vorm erbij hoort.
Slide 3 - Diapositive
Deel 1
Het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord en een bezittelijk voornaamwoord.
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Enkele vragen om te oefenen
Slide 10 - Diapositive
Wat is het persoonlijk voornaamwoord? 1/2
Let op: Er kunnen er meerdere in een zin staan!
Jullie moeten hem deze vraag stellen.
Slide 11 - Diapositive
Antwoord
Jullie
hem
Slide 12 - Diapositive
Wat is het persoonlijk voornaamwoord? 1/2
Let op: Er kunnen er meerdere in een zin staan!
Kunt u me morgen naar de bioscoop brengen?
Slide 13 - Diapositive
Antwoord
u
me
Slide 14 - Diapositive
Wie haalt jullie op?
jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 15 - Quiz
mijn huis. mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 16 - Quiz
Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk: Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
Slide 17 - Quiz
Zijn pen doet het niet.
Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
Slide 18 - Quiz
Wat is het bezittelijk vnw.? 1/2
Mijn telefoon is zoek.
Slide 19 - Diapositive
Antwoord
mijn
Slide 20 - Diapositive
Wat is het bezittelijk vnw.? 1/2
Heb jij mijn tas meegenomen?
Slide 21 - Diapositive
Antwoord
mijn
Slide 22 - Diapositive
Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?
'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 23 - Quiz
Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.
'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.
Slide 24 - Quiz
Deel 2
Vragende voornaamwoorden
Slide 25 - Diapositive
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw):
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag.
Voorbeeld: Welke spieren train je met hardlopen?
Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Voorbeeld:
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen?
Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat?
Wie = vragend voornaamwoord
Slide 26 - Diapositive
Benoem het vragend voornaamwoord
Wie is er in een schrikkeljaar geboren?
Slide 27 - Diapositive
Antwoord
Wie
Slide 28 - Diapositive
Benoem het vragend voornaamwoord
Ik weet niet wat we vandaag gaan eten
Slide 29 - Diapositive
Antwoord
wat
Slide 30 - Diapositive
Benoem het vragend voornaamwoord
Wanneer kun je het beste beginnen met leren?
Slide 31 - Diapositive
Antwoord
Er staat er geen in!
Slide 32 - Diapositive
Benoem het vragend voornaamwoord
Wat voor een hond past bij jou?
Slide 33 - Diapositive
Antwoord
Wat voor
Slide 34 - Diapositive
Benoem het vragend voornaamwoord
Weet je welke prijs we gewonnen hebben?
Slide 35 - Diapositive
Antwoord
welke
Slide 36 - Diapositive
Deel 3
Aanwijzende voornaamwoorden
Slide 37 - Diapositive
Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit, dat,deze. zulke, zo'n en dergelijke.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
1) Mag ik een pen van jou? (een = lw)
2) Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1) wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2) een specifieke pen.
Slide 38 - Diapositive
Benoem het aanwijzend vnw
Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk
Slide 39 - Diapositive
Antwoord
Deze
Slide 40 - Diapositive
Benoem het aanwijzend vnw
Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden
Slide 41 - Diapositive
Antwoord
dit
Slide 42 - Diapositive
Benoem het aanwijzend vnw
Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen
Slide 43 - Diapositive
Antwoord
dergelijke
Slide 44 - Diapositive
Benoem het aanwijzend vnw
Aanwijzend voornaamwoord vind ik altijd zo'n gemakkelijke woordsoort!
Slide 45 - Diapositive
Antwoord
zo'n
Slide 46 - Diapositive
Einde van de vragen
Slide 47 - Diapositive
Resumerend
De lesdoelen waren:
Je Kent het verschil tussen het persoonlijk, bezittelijk, vragend en aanwijzend voornaamwoord.
Je Weet wanneer je welke toe moet passen en welke (schrijf)vorm erbij hoort.