Woordsoorten H6 vz en bw les 2

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* H6 woordsoorten voorzetsel en bijwoord; lesoefeningen

timer
10:00
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* H6 woordsoorten voorzetsel en bijwoord; lesoefeningen

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Ik kan/weet de volgende woordsoorten herkennen en toepassen:
  • voorzetsel
  • bijwoord

Slide 2 - Diapositive

Voorzetsels
Individueel
Schrijf 3 kenmerken van voorzetsels op.

Nadat de tijd verstreken is, deel je jouw antwoord met degene naast je. Daarna bespreken we deze klassikaal.
timer
0:30

Slide 3 - Diapositive

Bijwoorden
Individueel
Schrijf 3 kenmerken van bijwoorden op.

Nadat de tijd verstreken is, deel je jouw antwoord met degene naast je. Daarna bespreken we deze klassikaal.
timer
0:30

Slide 4 - Diapositive

Lesopdracht maken
We maken de uitgedeelde opdracht samen in je groepje.

Als je klaar bent, maak je opdracht 2 uit je lesboek (grammatica woordsoorten H6) of de opdrachten van De Brug (vanaf blz. 255)
timer
3:00

Slide 5 - Diapositive

Wat is het verschil tussen een voorzetsel en een scheidbaar werkwoord?
A
Een scheidbaar werkwoord heeft altijd een lijdend voorwerp.
B
Een voorzetsel heeft altijd een object.
C
Een voorzetsel vormt altijd een vaste combinatie met een werkwoord.
D
Bij een scheidbaar werkwoord hoort het voorzetsel bij het werkwoord en is het een onderdeel van het werkwoord.

Slide 6 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een scheidbaar werkwoord?
A
Ik leg het woordsoort voorzetsel uit.
B
Het woord uit hoort bij het hele werkwoord uitleggen.
C
Ik deel de toetsen uit.
D
Ik pak de rommel op.

Slide 7 - Quiz

Als een voorzetsel bij een splitsbaar werkwoord hoort, noem je het geen voorzetsel.
A
juist
B
niet juist

Slide 8 - Quiz

Wat is het voorzetsel in de zin?

'Hij heeft haar tijdens haar feestje geweldige cadeaus gegeven.' 
A
haar
B
tijdens
C
er staat geen voorzetsel in de zin
D
cadeaus

Slide 9 - Quiz

Welk woord is geen voorzetsel?
A
naast
B
voorzichtig
C
vanwege
D
tijdens

Slide 10 - Quiz

Een bijwoord kan alleen iets zeggen over een ander bijwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Het weer was erg slecht vandaag.
A
Erg is een bijwoord.
B
Erg is geen bijwoord.

Slide 12 - Quiz

Morgen krijg je je zakgeld weer.
weer =
A
Weer is een bijwoord.
B
Weer is geen bijwoord.

Slide 13 - Quiz

Dat is een moeilijke opdracht.
Moeilijke =
A
Bijvoeglijk naamwoord
B
Bijwoord

Slide 14 - Quiz

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
bijzonder =
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Werkwoord
D
Bijwoord

Slide 15 - Quiz

De kat vangt SNEL muizen.
snel =
A
Bijwoord
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Zelfstandig naamwoord
D
Werkwoord

Slide 16 - Quiz

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 17 - Question ouverte

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage