Quiz over straattaal

Ronde 1
QUIZ! Ronde 1 
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Ronde 1
QUIZ! Ronde 1 

Slide 1 - Diapositive

Ja! We hebben er zin in!
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

Die fissa was tantoe hard, door al die dope pokoes!
A
Dat feest duurde tot zo laat, door al die dure drankjes!
B
Dat feest was heel leuk, door al die gave nummers!
C
Dat festival liep zo uit de hand, door al die mensen!

Slide 3 - Quiz

''Zie ik wil peng tings 'pon road, nu heb ik peng tings on hold'' - Ronnie Flex
A
Ik wil knappe vrouwen onderweg, nu zet ik knappe vrouwen in de wacht.
B
Ik wil een tas mee op reis, nu heb ik een koffer bij me.
C
Ik wil lekker eten onderweg, het lekkere eten wacht op me.

Slide 4 - Quiz

No span, er zit nog gas in die whip.
A
Geen stress, er zit nog benzine in de auto.
B
Geen zorgen, ik heb nog genoeg energie.
C
Ze is niet knap, maar heel bijdehand

Slide 5 - Quiz

''Ik beef met je peki''- Sevn Alias
A
Ik rooster je kip
B
Ik maak ruzie met je vriend
C
Ik maak ruzie met je vrouw

Slide 6 - Quiz

Ronde 2
Vragen over de straattaal zelf. Welke kennis heb jij opgedaan tijdens de les?

Slide 7 - Diapositive

Wanneer is straattaal ontstaan?
A
eind 20e eeuw
B
eind 19e eeuw
C
Begin van het jaar 2000

Slide 8 - Quiz

Hoe komt het dat veel jongeren straattaal overnemen?
A
Het wordt gebruikt in songteksten
B
Jongeren zijn gevoelig voor populariteit en nemen dit van elkaar over.
C
Jongeren die straattaal spreken zijn vaak tweetalig opgevoed en leren dit thuis.

Slide 9 - Quiz

Hoe werd straattaal ook wel genoemd?
A
Smurfentaal
B
Jip en Janneke-taal
C
Papiaments

Slide 10 - Quiz

Waarom straattaal?
A
Een taal die niet iedereen begrijpt, kan handig zijn
B
Soms zijn Nederlandse woorden moeilijk te vinden
C
Het is een vorm van sociale identiteit onder jongeren.

Slide 11 - Quiz

Ronde 3
Wat betekenen deze woorden? 

Slide 12 - Diapositive

De fietsenmaker maakte een 'fatoe'. Wat maakte de fietsenmaker?



A
een fiets
B
een grapje
C
een Facebookbericht
D
een fietsdynamo

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het woord 'planga'?

A
blanke man
B
bril
C
gaspedaal
D
snel rijden

Slide 14 - Quiz

'Mi gado, wat lekker! '
'Mi gado' betekent?
A
mijn God
B
mijn hemel
C
Indisch gerecht
D
gelukkig

Slide 15 - Quiz

Als je een 'barki' hebt, heb je:
A
€50,-
B
€150
C
€100,-
D
€1000,-

Slide 16 - Quiz

De leraar werd 'broeia' toen zijn koffiemok werd omgestoten.
'Broeia' betekent?

A
nat
B
boos
C
bedroefd
D
blij

Slide 17 - Quiz

Als ik praat, dan gebruik ik weleens straattaal.

😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage