Ben je klaar voor de toets?

Ben je klaar voor de toets van trede 4? 
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Ben je klaar voor de toets van trede 4? 

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen 
  • Je kunt de titel, alinea's en tussenkopjes herkennen in een tekst.
  • Je kunt zoekend lezen om informatie in een korte tekst te vinden.
  • Je kunt de betekenis van een onbekend woord in de tekst vinden.
  • Je kunt de persoonsvorm en het onderwerp vinden in een zin.
  • Je kunt werkwoorden, lidwoorden en zelfstandig naamwoorden vinden in een zin.
  • Je kunt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd goed spellen. 

Slide 2 - Diapositive

Persoonsvorm en onderwerp 

Slide 3 - Diapositive

Noteer de pv.

De opa heeft drie honden.

Slide 4 - Question ouverte

Noteer de pv.

Vind jij dat niet leuk?

Slide 5 - Question ouverte

Noteer pv.

Daaraan hebben wij niet meer gedacht.

Slide 6 - Question ouverte

Noteer pv en ow.

Anna en Max zijn morgen jarig.

Slide 7 - Question ouverte

Noteer pv en ow.

Waarom kunnen niet alle mensen goed zingen?

Slide 8 - Question ouverte

Noteer pv en ow.

Het regent erg hard.

Slide 9 - Question ouverte

Persoonsvorm spellen (tt) 

Slide 10 - Diapositive

En wat (voorspellen) het weerbericht?

Slide 11 - Question ouverte

Verheijen (botsen)
tegen Uytenhaage.

Slide 12 - Question ouverte

School in Den Haag (branden)
af.

Slide 13 - Question ouverte

Klaasen (verbazen)
iedereen

Slide 14 - Question ouverte

Huntelaar (debuteren)
bij Ajax.

Slide 15 - Question ouverte

Vrouw (worden)
president van Chili.

Slide 16 - Question ouverte

Woordsoorten herkennen (ww, lw, znw) 

Slide 17 - Diapositive

Waar of niet waar?
De lidwoorden zijn: de, het & een
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Wat zijn werkwoorden?

Slide 19 - Question ouverte

Wat zijn zelfstandige naamwoorden
Het znw kan zowel concreet als abstract zijn. 

Concrete zaken: Personen, dieren, dingen, landen en plaatsen

Abstracte zaken:  Gevoelens, tijd, eigenschappen, gebeurtenissen, etc. 

Slide 20 - Diapositive

De ''verliefdheid'' was snel over.


A
ww
B
lw
C
znw
D
anders

Slide 21 - Quiz

De grote mannen hadden even niet ''opgelet''.


A
ww
B
lw
C
znw
D
anders

Slide 22 - Quiz

Je kon de ''maan'' zien door de telescoop.


A
ww
B
lw
C
znw
D
anders

Slide 23 - Quiz

Het ''regent'' erg hard.


A
ww
B
lw
C
znw
D
anders

Slide 24 - Quiz

''Het'' regent erg hard.


A
ww
B
lw
C
znw
D
anders

Slide 25 - Quiz

Het regent erg ''hard''.


A
ww
B
lw
C
znw
D
anders

Slide 26 - Quiz

Waar moet je nu nog mee aan de slag?

Slide 27 - Question ouverte