Lowan omgeving dag 1 tm 4

wat is dit?
1 / 30
suivant
Slide 1: Question ouverte
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

wat is dit?

Slide 1 - Question ouverte

wat is dit?

Slide 2 - Question ouverte

wat doet hij?

Slide 3 - Question ouverte

wat doet hij?

Slide 4 - Question ouverte

wat doet zij?

Slide 5 - Question ouverte

de of het?
A
de boekhandel
B
het boekhandel

Slide 6 - Quiz

de of het?
A
de station
B
het station

Slide 7 - Quiz

de slagerij
het café
het vlees
drinken
de moskee
bidden
de supermarkt
boodschappen

Slide 8 - Question de remorquage

de of het?
A
het hotel
B
de hotel

Slide 9 - Quiz

de of het?
A
het ziekenhuis
B
de ziekenhuis

Slide 10 - Quiz

wat is goed?
A
in de bioscoop doe ik boodschappen
B
in de bioscoop lees ik een boek
C
in de bioscoop kijk ik een film
D
in de bioscoop koop ik brood

Slide 11 - Quiz

wat is goed?
A
in de snackbar eet ik fruit
B
in de snackbar eet ik patat

Slide 12 - Quiz

Wat is goed?
A
In het ziekenhuis ga je zwemmen.
B
In het ziekenhuis tank je de auto.
C
In het ziekenhuis zijn dokters.
D
In het ziekenhuis speel je voetbal.

Slide 13 - Quiz

Wat is dit?

Slide 14 - Question ouverte

Wat is dit?

Slide 15 - Question ouverte

Wat doen zij?
Zij.........

Slide 16 - Question ouverte

Wat doet hij?
Hij.........

Slide 17 - Question ouverte

Wat is goed?
A
Je belt 112 als er brand is.
B
Je belt 112 als iemand met spoed naar het ziekenhuis moet.
C
Je belt 112 als er een ongeluk is gebeurd.

Slide 18 - Quiz

Wat is het tegengestelde van mooi?
A
leuk
B
aardig
C
zwart
D
lelijk

Slide 19 - Quiz

Welk werkwoord hoort bij het plaatje?

Slide 20 - Diapositive

..... de boodschappen ga ik eten koken.
A
Over
B
Tegen
C
Bij
D
Na

Slide 21 - Quiz

De vrachtwagen rijdt ............ het verkeersbord.
A
bij
B
tegen
C
over
D
na

Slide 22 - Quiz

Ik betaal ......de kassa.
A
na
B
tegen
C
over
D
bij

Slide 23 - Quiz

Ik zet de fiets ............
de lantaarnpaal.
A
tegen
B
bij
C
over
D
na

Slide 24 - Quiz

De scooter rijdt .......
het fietspad.
A
tegen
B
na
C
over
D
bij

Slide 25 - Quiz

De trein vertrekt ........ 5 minuten.
A
tegen
B
over
C
na
D
bij

Slide 26 - Quiz

Wat is goed?
A
In een portemonnee zit een trein
B
In een portemonnee zit een stoep
C
In een portemonnee zit geld
D
In een portemonnee zit een winkelwagen

Slide 27 - Quiz

Wat is goed?
A
In een bus doe ik boodschappen
B
Een bus rijdt op het fietspad
C
Een bus rijdt over een rotonde
D
Een bus rijdt op de stoep

Slide 28 - Quiz

wat is dit?

Slide 29 - Question ouverte

wat is dit?

Slide 30 - Question ouverte