HA - week 10 - Herhalen lijdend voorwerp 1 + start vragend en aanwijzend voornaamwoord

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl


Slide 1 - Diapositive

- Welkom en dagopening
- Stillezen
- Grammatica - herhalen lijdend voorwerp
- Grammatica - vragend en aanwijzend voornaamwoord

Doel:
- Je benoemt de actie in een zin.
- Je kiest in een zin welk werkwoord noodzakelijk is. 
- Je benoemt waarmee iemand iets doet in een zin
- Je benoemt het lijdend voorwerp in een zin. 
- Je kunt van woorden aangeven welk woordsoort ze zijn.

Wat gaan we doen vandaag:

Slide 2 - Diapositive

Stillezen
timer
10:00

Slide 3 - Diapositive

Grammatica zinsdelen 

Slide 4 - Diapositive

Zet een 'zww' bij alle zelfstandig werkwoorden en een 'hww' bij alle hulpwerkwoorden.
De top 2000 werd uitgezonden op radio 2
Tijdens de vakantie zijn we om het hele eiland heen gezwommen
ZWW
ZWW
HWW
HWW

Slide 5 - Question de remorquage

Zet een 'zww' bij alle zelfstandig werkwoorden en een 'hww' bij alle hulpwerkwoorden.
De storm zou veel leerlingen van hun fiets waaien
Uiteindelijk fietsen we gewoon naar huis. 
ZWW
ZWW
HWW
HWW

Slide 6 - Question de remorquage

Grammatica zinsdelen
Wat doe ik?

Wie doet het?

Waarmee doe je het?

Naar wie gooi je het?
Gooien
ik/ de docent
een Takkie-bal

Een leerling

Slide 7 - Diapositive

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

Iemand doet iets
iemand doet iets
iemand doet iets ergens mee
iemand doet iets voor iemand
Iemand doet iets op een plaats en tijd
Het lijdend voorwerp. 

Slide 8 - Diapositive

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten:

iemand doet iets = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets = onderwerp
iemand doet iets ergens mee lijdend voorwerp
iemand doet iets voor iemand
Iemand doet iets op een plaats en tijd
Het lijdend voorwerp. 

Slide 9 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Wat/wie + pv (of gez.) + onderwerp.

De docent gooit de tennisbal naar de sportieve leerling. 
pv = gooit
ow = de docent

Wat gooit de docent? = de tennisbal
lv = de tennisbal
Het lijdend voorwerp. 

Slide 10 - Diapositive

Bij grammatica zinsontleden kijk je naar welke onderdelen er in een zin zitten.

Het lijdend voorwerp. 
Gebruik altijd deze volgorde 
(persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp)

- vergelijk het met pannenkoeken bakken.. 

Ook al hoeft het niet voor de opdracht: eerst pv, ow, gz en dan pas lijdend voorwerp!

Slide 11 - Diapositive

Als je het lijdend voorwerp in een zin moet omschrijven, hoe zou je dat doen?

Slide 12 - Question ouverte

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Karst levert zijn skies in.
A
Karst
B
levert
C
zijn skies
D
in

Slide 13 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Liet Kevin de bus voor zijn neus wegrijden?
A
Kevin
B
de bus
C
voor zijn neus
D
wegrijden

Slide 14 - Quiz

De brandweerman bluste alles met groot gevaar voor eigen leven.

Zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 15 - Diapositive

Van de functie van een stukje van zin 

naar 

de benaming van elk individueel woord
Grammatica woordsoorten

Slide 16 - Diapositive

Groepje 1
Groepje 2
deze
wie
waar
dit
welk
die
wat
dat

Slide 17 - Question de remorquage

Die, deze (als je naar een de woord verwijst)
dit, dat (als je naar een het woord verwijst)
Zulke, dergelijke, zo'n, dezelfde, hetzelfde

Deze woorden gebruik je alleen als je iets aan kan wijzen.  Verwijzen is weer iets anders!
1.  die jongens lopen wel op straat  (aanwijzend vnw)
2. de jongens die wel op straat lopen  (geen aanw. vnw)
Aanwijzend voornaamwoord

Slide 18 - Diapositive

Wie, wat, welke, wat voor een (alleen die vier)

- Ze staan altijd in een vraag
- Het antwoord op die vraag is  altijd een ding of persoon.  (geen plaats  of tijd)

1. Wie was er vandaag op tijd? = Luuk! = vr. vnw
2. Ik weet niet wie er vandaag was.  = geen vr.vnw
Vragend voornaamwoord

Slide 19 - Diapositive

Zulke warme laarzen kun je echt niet meer dragen met dit weer.
Wat is het aanwijzend.vnw?

Slide 20 - Question ouverte

Zo’n blunder kun je tijdens die liveshow echt niet maken.

Wat is het aanwijzend.vnw? (het kunnen er ook meer zijn)

Slide 21 - Question ouverte

Die opzichter vroeg wie er aan de installatie had gezeten.

Wat is het aanwijzend.vnw?

Slide 22 - Question ouverte

Wat ga je doen:  
Eigen leerlijn grammatica H4: aanwijzend en vragend voornaamwoord

Wanneer: Deze week af 
Hoe: werk netjes. 

Hulp:
- Zoek eerst de pv
- Daarna het onderwerp en het gezegde
- Kijk dan waarmee het onderwerp iets doet...

Aan de slag
timer
10:00

Slide 23 - Diapositive

In deze zin:

Op maandagmiddag zit zij met al haar vrienden te chillen.

A
zit geen lijdend voorwerp
B
is 'met haar vrienden' het lijdend voorwerp
C
is 'te chillen' lijdend voorwerp
D
is 'op maandagmiddag' lijdend voorwerp.

Slide 24 - Quiz

De lerares
geeft
een proefwerk.
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk  gezegde

Slide 25 - Question de remorquage

Ik
heb
een heel mooi boek
gekocht
persoonsvorm
onderwerp
lijdend voorwerp
werkwoordelijk  gezegde
werkwoordelijk  gezegde

Slide 26 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Straks gaat de buurman zijn zoon naar school brengen.
A
Straks
B
de buurman
C
zijn zoon
D
naar school

Slide 27 - Quiz

Dat boek zou ik het liefst meteen willen lezen.

zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 28 - Diapositive

Wanneer stuur je je oma een vakantiekaartje?

zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 29 - Diapositive

Op de bonte avond van het schoolkamp voerde Wilco een nummer van Kris Kros Amsterdam uit.

Zet zinsdeelstrepen
pv =
ow =
wg = 
lv = 
Lijdend voorwerp

Slide 30 - Diapositive