1.1 Wat is geld? les 1 , 2 en 3

1.1 Geld 
Les 1 
1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

1.1 Geld 
Les 1 

Slide 1 - Diapositive

Deze les:


1.1 Geld:

--> Wat is economie

--> Wat zijn inkomsten/uitgaven

--> Waarom sparen mensen/spaarmotieven


Slide 2 - Diapositive

Economie 
  • Economie heeft te maken met geld.
  • Geld dat je krijgt of verdiend zijn je inkomsten.
  • Als je iets koopt, geef je geld uit, dat zijn je uitgaven.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Inkomsten

Geld dat je krijgt of verdient


* je verjaardag

* bijbaantje

*zakgeld

*kleedgeld


Slide 6 - Diapositive

Loon / Salaris

Als je werkt krijg je loon (behalve als je vrijwilligerswerk doet). Afhankelijk van je leeftijd krijg je een bepaald bedrag per uur. Hoe ouder je bent, hoe meer uurloon je krijgt.

Ieder jaar komt er weer een nieuw overzicht van het minimum uurloon. Minder dan dit minimum uurloon mag je werkgever je niet betalen, meer mag natuurlijk wel!

Slide 7 - Diapositive

Uitgaven

Het geld dat je uitgeeft aan:


* eten

* cadeautjes

* kleding

* etc

Slide 8 - Diapositive


Wat kost Max Factor mascara?
A
€ 3,95
B
€ 6,95
C
€24,95
D
€ 11,95

Slide 9 - Quiz


Wat kost deze voetbal?
A
€ 4,99
B
€ 34,99
C
€ 15,99
D
€ 2,95

Slide 10 - Quiz

Wat kost een bioscoopkaartje bij de bioscoop?
(zonder stoelreservering)
A
€ 8,30
B
€ 5,00
C
€ 10,30
D
€ 7,49

Slide 11 - Quiz

Leuk...
al die spullen en uitjes naar de bios, maar hoe ga je dat betalen?

Slide 12 - Diapositive

Kopen

Je verdient € 3,- per uur. Hoe lang moet jij werken om de mascara, voetbal of bioscoopkaartje te kunnen kopen?

De mascara kost € 17,- , voetbal kost € 15,99 en de bios € 8,30

Jij krijgt € 3,- per uur betaald.

Slide 13 - Diapositive

1ste uur € 3,00

2de uur € 6,00

3de uur € 9,00

4de uur € 12,00

5de uur € 15,00

6de uur € 18,00

Voor de mascara en de voetbal dien je 6 uur te werken, voor de bios 3 uur.

Slide 14 - Diapositive

Maken 
Opdr 1 t/m 8
blz 8 t/m  10 

Slide 15 - Diapositive

Maken
opdr 1 t/m 5 
blz 8 t/m 9 

Slide 16 - Diapositive

Herhaling: Op welke manier kun je aan inkomsten komen?

Slide 17 - Question ouverte

inkomsten:
Wat is een voorbeeld van inkomsten?
A
beltegoed
B
kleedgeld
C
spaargeld
D
telefoonrekening

Slide 18 - Quiz

Wat betekent uitgaven?
A
Geld wat je te besteden hebt
B
Geld dat je uitgeeft
C
Geld wat er binnenkomt
D
Loon dat je krijgt

Slide 19 - Quiz

Wat betekend loon?
A
geld dat je krijgt voor het werk dat je hebt verricht
B
Geld dat je allemaal binnen krijgt
C
Inkomsten

Slide 20 - Quiz

1.1 Geld 
Les 2 

Slide 21 - Diapositive

Spaar jij? En zo ja, waar spaar je voor?

Slide 22 - Question ouverte



Slide 23 - Diapositive

           Reden om te sparen:

- Sparen voor een doel

* een mooie reis, een nieuwe game, een nieuwe laptop

- Sparen als je later geld nodig zou hebben

* als de wasmachine kapot gaat

* als de auto kapot gaat


Als je het op de bank zet krijg je rente

Slide 24 - Diapositive

Rente 
Rente wordt gegeven per JAAR
Het woord procent betekent:  per honderd
Daarom deel je altijd door 100

berekening:
bedrag : 100 x rente (%)= rente in 

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo

Rente 
Waneer betaal je rente en wanneer krijg je rente? 


Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Maken 
Opdr 9 t/m 11
blz 10 t/m  11 

Slide 29 - Diapositive

Maken
opdr 6 t/m 9 
blz 10 t/m 11

Slide 30 - Diapositive

1.1 Geld 
Les 3

Slide 31 - Diapositive

Planning
Herhaling
Uitleg
Zelfstandig werken 
Klassikaal nakijken 

Slide 32 - Diapositive

Een ander woord voor salaris is loon
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quiz

Bereken 4% van €250,-

Slide 34 - Question ouverte

Spaarmotieven zijn
A
Sparen voor later
B
Sparen voor Rente
C
Sparen uit voorzorg
D
Sparen van zegeltjes

Slide 35 - Quiz

Je krijgt rente.
Rente ...
A
Komt erbij
B
Gaat eraf

Slide 36 - Quiz

inkomsten:
Wat is een voorbeeld van inkomsten?
A
beltegoed
B
kleedgeld
C
spaargeld
D
telefoonrekening

Slide 37 - Quiz

Wat betekent uitgaven?
A
Geld wat je te besteden hebt
B
Geld dat je uitgeeft
C
Geld wat er binnenkomt
D
Loon dat je krijgt

Slide 38 - Quiz

rente berekenen
(Spaar)bedrag
:
???????
x
??????

rente bedrag

Slide 39 - Diapositive

Uitgaven

1. Dagelijkse uitgaven

* uitgaven voor dingen die je dagelijks nodig hebt en heel vaak koopt

2. Vaste lasten

*Uitgaven die elke maand terugkomen

3. Incidentele uitgaven

* Uitgaven die je soms doet

Slide 40 - Diapositive

Begroting & budgetteren
Begroting
Een overzicht van je verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode.
Budgetteren
Zorgen dat je uitgaven niet hoger worden dan je inkomsten

→ dus geen geld tekort komen

Slide 41 - Diapositive

Begroting
Overzicht van verwachte inkomsten en verwachte uitgaven.

 Begroting =
 inkomsten zijn 
even groot als geschatte 
uitgaven


Slide 42 - Diapositive

Begroting
Overzicht van je inkomsten en uitgaven

budget -> Al jouw inkomsten bij elkaar 
Hetgeen wat je kan uitgeven

Begroting --> overzicht van al je inkomsten en uitgaven

Slide 43 - Diapositive

Je telefoonabonnement is een
A
Vaste lasten
B
incidentele uitgave
C
Dagelijkse uitgave

Slide 44 - Quiz

Je koopt een nieuwe telefoon. Dit is een
A
Vaste last
B
incidentele uitgave
C
Dagelijkse uitgave

Slide 45 - Quiz

Maken 
Maken opdr  12 t/m 17
blz 11  t/ 13

Slide 46 - Diapositive

Maken 
Maken opdr  10 t/m 13
blz 11 t/ 12
klaar: werkblad 1  blz 37 

Slide 47 - Diapositive