verwijswoorden die, dat of wat

• Nederlands
• Basisschool
• Groep 8

Taal 

Vandaag gaan wij aan de slag met de verwijswoorden 

die, dat en wat.

- Wanneer gebruiken wij die?

- Waarom gebruiken wij die? 

Die, dat of wat? 

1.   De hond ................ graag buiten is.

2. Er is helemaal niets ............... mij interesseert. 

3. Het huis ............... vorig jaar is afgebrand is weer opgeknapt. 

4. Ik wil alleen mee als wij naar het strand gaat ........... toch niet gebeurd. 

De jongen .... de vulkaan op loopt, is een beetje bang.

1. die
2. dat
3. wat

De vulkaan braakte wolken as uit, ..... er dreigend uitziet.

1. die
2. wat
3. dat

Lava is het heetste .... je je bedenken kunt.

1. die
2. dat
3. wat

Het meisje .... hem volgt, doet dat met knikkerende knieën.

1. die
2. dat
3. wat

De vulkaan rookt al jaren continu, .... een geruststellende gedachte moet zijn

1. die
2. dat
3. wat

De tsunami .... Japan trof in 2011 was enorm

1. dat
2. wat
3. die

Het waarschuwingssysteem .... er is, is soms te laat.

1. dat
2. wat
3. die

Een aardbeving is namelijk iets ..... niet te voorspellen is.

1. dat
2. wat
3. die

Samen aan de slag!

Stap 1: Overleg met elkaar waar de kaartjes met zinnen moeten komen te liggen. Welk verwijswoord hoort bij welke zin?

 

Stap 2: Leg de kaartjes in de juiste rij.

Stap 3: Werk in je werkwoordspelling boekje 

                aan taak 10.  

Verwerking 

Stap 1: Maak het werkblad die je van mij hebt gekregen.

Stap 2: Klaar? Leg deze op de hoek van je tafel.

Stap 3: Werk in je werkwoordspelling boekje 

                aan taak 10.