Openboekoefening Vocabulaire A, B, E, G + Grammaire C, G (ch. 5) (V2)

Vocabulaire A:
echt
1 / 30
suivant
Slide 1: Question ouverte
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Vocabulaire A:
echt

Slide 1 - Question ouverte

Vocabulaire A:
onder

Slide 2 - Question ouverte

Vocabulaire A:
voor, om te

Slide 3 - Question ouverte

Vocabulaire A:
(uit)eindelijk

Slide 4 - Question ouverte

Vocabulaire A:
dol zijn op

Slide 5 - Question ouverte

Vocabulaire B :
leven

Slide 6 - Question ouverte

Vocabulaire B :
soms

Slide 7 - Question ouverte

Vocabulaire B :
iedereen

Slide 8 - Question ouverte

Vocabulaire B :
nogal, genoeg

Slide 9 - Question ouverte

Vocabulaire B :
delen

Slide 10 - Question ouverte

Vocabulaire E :
nu

Slide 11 - Question ouverte

Vocabulaire E :
lol hebben

Slide 12 - Question ouverte

Vocabulaire E :
uitgaan met, verkering hebben met

Slide 13 - Question ouverte

Vocabulaire E :
verlegen

Slide 14 - Question ouverte

Vocabulaire E :
een boek lezen

Slide 15 - Question ouverte

Vocabulaire F:
de voorstelling

Slide 16 - Question ouverte

Vocabulaire F :
dragen

Slide 17 - Question ouverte

Vocabulaire F :
komen

Slide 18 - Question ouverte

Vocabulaire F :
begrijpen, snappen

Slide 19 - Question ouverte

Vocabulaire F :
de mening

Slide 20 - Question ouverte

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
une ..... lettre ..... (lang)

Slide 21 - Question ouverte

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
la ..... maison ..... (wit)

Slide 22 - Question ouverte

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
un ..... ami ..... (oud)

Slide 23 - Question ouverte

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
une ..... amie ..... (oud)

Slide 24 - Question ouverte

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
les ..... yeux ..... (blauw)

Slide 25 - Question ouverte

Grammaire G: Vertaal:
zij geeft terug

Slide 26 - Question ouverte

Grammaire G: Vertaal:
zij heeft teruggeven

Slide 27 - Question ouverte

Grammaire G: Vertaal:
u hoort

Slide 28 - Question ouverte

Grammaire G: Vertaal:
u heeft gehoord

Slide 29 - Question ouverte

Grammaire G: Vertaal:
jij hebt verloren

Slide 30 - Question ouverte