1A- Presentatie journaal + herhaling grammatica bwb

Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal: 
  • Levi en Yaroni
  • Lacey en Juliette

Grammatica estafette: herhaling grammatica 

Lesuur 2
Lezen





1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal: 
  • Levi en Yaroni
  • Lacey en Juliette

Grammatica estafette: herhaling grammatica 

Lesuur 2
Lezen





Slide 1 - Diapositive

Beoordeling
De volgende zaken tellen mee bij de beoordeling:
  • Tijd: ca. 5 minuten
  • Gelijke verdeling van de rollen
  • Houding presentatie
  • Presentatie moet uit het hoofd (klein spiekbriefje mag)
  • Maak contact met het publiek


Slide 2 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Zinnen waarin iemand iets doet.  Ik geef les. = wwg
Zinnen waarin iemand iets is.  Ik ben docent. = nwg

Slide 3 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 4 - Diapositive

Koppelwerkwoorden 
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 


Slide 5 - Diapositive

Welk zinsdeel vind je lastig en wil je
graag een herhalingsles over?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp en persoonsvorm

Slide 6 - Sondage

Slide 7 - Diapositive

Wat weet je nog over
de bijwoordelijke
bepaling?

Slide 8 - Carte mentale

Bijwoordelijke bepaling (BWB)
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met vraagwoorden: Wanneer, waar (waardoor, waarheen?), hoe (hoelang, hoe ver?)

De vraagwoorden zijn ook bijwoordelijke bepaling als ze in de zin staan: Waar heb je die gave tas gekocht?

Slide 9 - Diapositive

Voorbeelden
Bekijk de volgende zinnen:
Op zolder liggen twee paar schaatsen.
Janna viert over twee weken haar verjaardag.
De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.

De dikgedrukte woorden zijn voorbeelden van bijwoordelijke bepalingen.

Slide 10 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
  • Eerder gevonden zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie enzovoort:

Slide 11 - Diapositive

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 12 - Question ouverte

Ik vertel het je volgende week.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 13 - Question ouverte

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 14 - Question ouverte

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 15 - Question ouverte


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 16 - Quiz

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 17 - Question de remorquage

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
mijn huiswerk
heb
af.
bijna altijd

Slide 18 - Question de remorquage

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
nooit
heb
gewonnen.
met de andere quizzen

Slide 19 - Question de remorquage

OPDRACHT
Learnbeat: maak de opdrachten over de bijwoordelijk bepaling

Klaar? Maak de andere opdrachten van Grammatica, bijvoorbeeld lijdend voorwerp.

Slide 20 - Diapositive