Les 9 Rekenen aan oplossingen

• Scheikunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

DEZE LES

Geef de oplosvergelijking van het zout natriumfosfaat. Schrijf dit op in je schrift, maak een foto en voeg de foto toe aan deze vraag.

Oplossen van zouten (tabel 45A)

Geef de oplosvergelijking van het zout natriumfosfaat.

• Na3PO4 (s) → 3 Na+ (aq) + PO43-(aq)

Geef de indampvergelijking van een oplossing van kopersulfaat. Schrijf dit op in je schrift, maak een foto en voeg de foto toe aan deze vraag.

Oplossen van zouten (tabel 45A)

Geef de indampvergelijking van een oplossing van kopersulfaat.

•   Cu2+ (aq) + SO42-(aq) → CuSO4 (s)

Je hebt een oplossing waarin 0,1 mol NaCl 

is opgelost. 

Hoeveel mol Na⁺ ionen zitten er in de oplossing?

1. 0,1 mol
2. 0,2 mol
3. 0,4 mol
4. 1 mol

Een oplossing van koper(II)nitraat bevat 0,25 mol 

Cu²⁺ ionen. 

Hoeveel mol nitraat ionen is er opgelost?

1. 1,00 mol
2. 0,50 mol
3. 0,25 mol
4. 0,125 mol

5.4 Rekenen aan oplossingen

koper(II)nitraat 

koper = Cu²⁺ en nitraat = NO₃^-

molverhouding is 1 : 2

Cu(NO₃)₂ (s) → Cu²⁺ (aq) + 2 NO₃^- (aq)

                           0,25 mol       0,50 mol

Je hebt 50 mL oplossing en je voegt daar 50 mL water aan toe.

Hoeveel keer is de de oplossing verdund?

1. 1 x
2. 2 x
3. 50 x
4. 100 x

5.4 Rekenen aan oplossingen

V1 = 50 mL, V2 = 50 mL

verdunning = 

verdunning = 

​V1​​(V1+V2)​​

​50​​(50+50)​​=2

Je hebt 100 mL oplossing en je voegt daar 900 mL water aan toe.

Hoeveel keer is de de oplossing verdund?

1. 0,1 x
2. 0,9 x
3. 9 x
4. 10 x

5.4 Rekenen aan oplossingen

V1 = 100 mL, V2 = 900 mL

verdunning = 

verdunning = 

​V1​​(V1+V2)​​

​100​​(100+900)​​=10

Je hebt 0,12 mol potas opgelost in 25 mL water. Vervolgens voeg je daar 125 mL water aan toe.

Hoeveel mol carbonaat ionen zitten er dan in de verdunde oplossing?

5.4 Rekenen aan oplossingen

potas = kaliumcarbonaat

kalium= K⁺ en carbonaat = CO₃^2-

K₂CO₃ (s) → 2 K⁺ (aq) + CO₃^2- (aq)

 0,12 mol                         0,12 mol

verdunning = (25 + 125) : 25 = 6 x 

carbonaat ionen = 0,12 : 6 = 0,02 mol

Je hebt 1,92 g vlugzout opgelost in 200 mL water. 

Bereken de concentratie van deze oplossing.

5.4 Rekenen aan oplossingen

vlugzout= ammoniumcarbonaat

ammonium = NH₄⁺ en carbonaat = CO₃^2-: 

(NH₄)₂CO₃ (s) = 96,086 g mol^-1

V = 200 mL = 0,200 L

aantal mol = 1,92 : 96,086 = 0,020 mol

concentratie = 0,020 / 0,200 = 0,1 mol/L

Je hebt 17,1 g aluminiumsulfaat opgelost in 100 mL water. Vervolgens voeg je daar 400 mL water aan toe.

Bereken de concentratie van deze oplossing.

5.4 Rekenen aan oplossingen

alumiunium= Al³⁺ en sulfaat = SO₄^2-

Al₂(SO₄)₃ (s) = 342,15 g mol^-1

V1 = 100 mL = 0,100 L, V2 = 400 mL

aantal mol = 17,1 : 342,15 = 0,050 mol

concentratie = 0,050 / 0,1 = 0,50 mol L^-1

verdunning = (100+ 400) : 100 = 5 x 

concentratie = 0,50 : 5 = 0,10 mol L^-1

opgaven 40 t/m 43

BESPREKEN

5.4 Rekenen aan oplossingen

5.4 Rekenen aan oplossingen

• NaCl: 
• V = 175 = 0,175 L 
• mol = 0,175 x 45 x 10^-3 = 7,88 x 10^-3 mol
• massa = 7,88 x 10^-3 x 58,443 = 0,46 gram

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Na₃C₆H₅O₇ ^. 2 H₂O: M = 294,102 g/mol
• V = 175 = 0,175 L 
• mol = V x c = 0,175 x 10 x 10^-3 = 1,75 x 10^-3 mol
• massa = 1,75 x 10^-3 x 294,102 = 0,51 gram

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Emma voegt 175 mL water toe aan de afgewogen vaste stoffen.
• Maar ze moet de vaste stof eerst in in klein beetje water oplossen en dan aanvullen tot 175 mL.

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Na₃C₆H₅O₇ ^. 2 H₂O (s) → 3 Na⁺ (aq) + C₆H₅O₇^3- (aq) + 2 H₂O (l)

5.4 Rekenen aan oplossingen

• In natriumchloride en kaliumchloride zit chloride ionen
• verhouding Cl^- ionen in NaCl en KCl = 1 : 1

• dus [Cl^-] = (45 + 20) x 10^-3 mol/L = 65 x 10^-3 mol/L

5.4 Rekenen aan oplossingen

• In natriumchloride en natriumcitraatdihydraat zit chloride ionen
• verhouding Na⁺ ionen  : 1 : 3

• dus [Na⁺] = (45 + 3 x 10) x 10^-3 mol/L = 75 x 10^-3 mol/L

5.4 Rekenen aan oplossingen

• NaCl verhouding ionen = 1 : 1 dus 2 x 45 x 10^-3
• KCl verhouding ionen : 1 : 1, dus 2 x 20 x 10^-3
• natriumcitraatdihydraat verhouding 1 : 3, dus 4 x 10 x 10^-3
• totaal = 170 x 10^-3 mol/L
• Dus in 0,5 L is dit 170 / 2 = 85 x 10^-3 mol ionen

5.4 Rekenen aan oplossingen

• molmassa Na+ = 22,99 = 1,2 g/L
• molmassa NaCl = 58,443 
• massa NaCl = 1,2 : 22,99 x 58,443 = 3,1 g (3,05)

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Je mag 9 - 1 = 8 g per dag NaCl verliezen.
•  In 8 g NaCl zit 8 : 3,05 (g/L) = 2,62 L = 3 L

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Je verlies 5 g NaCl per dag.
• molmassa Na⁺ = 22,99
• molmassa NaCl = 58,443 
• massa Na⁺ = 5 : 58,443 x 22,99 = 1,97 g = 2 g

5.4 Rekenen aan oplossingen

• Na⁺ zit nu alleen in NaCl 
• massa Na+ = 1,97 g
• mol Na+ = 1,97 : 22,99 = 8,57 x 10^-2 mol
• 1 L ORS bevat 45 x 10^-3 mol
• dus V = 8,57 x 10^-2 : 45 x 10^-3 = 1,9 L

AFSLUITING