Woordenboekgebruik Duits

Woordenschat en woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op een leestoets?
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat en woordenboek
Hoe gebruik je het woordenboek op een leestoets?

Slide 1 - Diapositive

Bekijk de tekst:
  • Bekijk titel, plaatje, inleiding.
  • Bepaal onderwerp en hoofdgedachte.
  • Is er een voetnoot?

Slide 2 - Diapositive

Probeer het eerst zonder woordenboek
Kun je de betekenis raden .....
  • als je de hele zin leest?
  • als je het woord opknipt?
  • als je het in je hoofd "hardop" uitspreekt?

                          
 

Slide 3 - Diapositive

Toch een woordenboek:
lange woorden!
  • Spreek het woord "hardop in je hoofd" uit
  • Knip het woord in stukjes.
  • Welk deel ken je al?
  • Welk deel moet je nog opzoeken?

Slide 4 - Diapositive

Wat betekent Sommerende volgens jou?

Slide 5 - Question ouverte

Umzug=verhuizing
Umzugkarton=verhuisdoos

Slide 6 - Diapositive

Toch een woordenboek: werkwoorden!!
Ga op zoek naar het hele werkwoord:

1. verander een letter:  sprangen - springen
2. ge- weghalen: abgeholt - abholen
3. zu weghalen: mitzuteilen - mitteilen
4. woord verderop in de zin: hört... auf - aufhören

Slide 7 - Diapositive

Uit welke drie woorden bestaat het woord; Waschmaschinenschlauch?

Slide 8 - Question ouverte

Handig gebruik: werkwoorden
In het woordenboek staan alleen de 'hele werkwoorden'.
Voorbeeld: registrieren, laufen, radfahren.

Als er in de tekst staat: Mein Onkel fährt gerne Rad.

Dan moet je dus weten dat fährt Rad van het werkwoord radfahren komt. Pas dan kun je de betekenis opzoeken.

Slide 9 - Diapositive

Geef hieronder het hele werkwoord:

Ich suche das morgen nach dem Unterricht auf.

Slide 10 - Question ouverte

Geef het hele werkwoord van de 2de zin:
Gibt es eine Party? Wir machen nach dem Einkaufen und Abendessen mit.

Slide 11 - Question ouverte

Geef het hele werkwoord:
Er kontrolliert die Antwort.

Slide 12 - Question ouverte

Handig gebruik: zelfstandig naamwoord

Van een zelfstandig naamwoord staat alleen het enkelvoud in het woordenboek. Woorden die in het meervoud staan moet je dus terug kunnen brengen naar het enkelvoud.

Dit gaan we oefenen.

Slide 13 - Diapositive

Geef het enkelvoud van:
Fahrräder

Slide 14 - Question ouverte

Geef het enkelvoud van:
Häuser

Slide 15 - Question ouverte

Geef het enkelvoud van:
Freundinnen

Slide 16 - Question ouverte

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauscht

Slide 17 - Question ouverte

Handig gebruik: voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord staat niet in het woordenboek. Je moet zelf kunnen zien van welk werkwoord het komt.

Er zijn twee soorten:
Het regelmatige voltooide deelwoord: ge-stam werkwoord +t Voorbeeld: gemacht, met de stam mach, het werkwoord is dus machen en dat kun je opzoeken. We gaan even oefenen.

Slide 18 - Diapositive

Kies het werkwoord bij het voltooid deelwoord: getauft

Slide 19 - Question ouverte

Zoek de betekenis op van 'taufen'

Slide 20 - Question ouverte

Regelmatig voltooid deelwoord (2)
Als werkwoorden die eindigen op -ieren, wordt het voltooid deelwoord: stam + t. Er komt dus geen ge- voor te staan!!
Voorbeeld: ich habe auf die Anzeige reagiert.

Even oefenen.

Slide 21 - Diapositive

Welke woorden zijn voltooid deelwoord?
A
geholfen
B
Großmutter
C
toll
D
fotografiert

Slide 22 - Quiz

Wat zijn de voltooide deelwoorden?

A
Freiheit
B
gebadet
C
geschrieben
D
heiß

Slide 23 - Quiz

Maak het voltooid deelwoord van 'studieren'

Slide 24 - Question ouverte

Onregelmatig voltooid deelwoord 
Onregelmatige werkwoorden: hiervoor is geen regel. De meest belangrijke moet je wel herkennen.

Voorbeeld: Was hat der Autor im Text beschrieben? Beschrieben komt van beschreiben. Dat betekent beschrijven. Het voltooid deelwoord is dus: beschreven!
Nu oefenen.

Slide 25 - Diapositive

Wat is het werkwoord dat hoort bij gesproken: Er hat laut GESPROCHEN.

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het werkwoord dat hoort bij: Ich habe das rote T-shirt GENOMMEN.

Slide 27 - Question ouverte

En dan nog dit
Er hat das Angebot angenommen: angenommen komt van annehmen. Dat betekent: aannemen.

Sie hat ihr neues Kleid angezogen. Angezogen komt van anziehen. Dat betekent aantrekken.

Hier staat er dus nog 'an' voor het voltooid deelwoord, omdat dat ook voor het werkwoord staat.

Slide 28 - Diapositive

Let op:
ä staat na a
ö staat na o
ü staat na u
ß staat na s

Slide 29 - Diapositive

Fragen?
Viel Erfolg!

Slide 30 - Diapositive