Mercredi le 6 décembre (h2d-s49)

Bonjour!
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Bonjour!

Slide 1 - Diapositive

menu du jour
- huiswerk bespreken
-oefenen met grammatica
- uitleg apprendre 10
- oefenen met de woorden

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Verbe faire au présent

Slide 4 - Diapositive

Vervoeg in de présent (faire, tu)

Slide 5 - Question ouverte

Vervoeg in de présent (faire, nous)

Slide 6 - Question ouverte

Vervoeg in de présent (faire, ils)

Slide 7 - Question ouverte

Vertaal: jullie maken

Slide 8 - Question ouverte

Vertaal: hij doet

Slide 9 - Question ouverte

Vertaal: ik maak

Slide 10 - Question ouverte

Het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Bijvoorbeeld: die broek is blauw. Blauw is dan een bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Diapositive

Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek.
(noir) Il a les....................cheveux...............

Slide 12 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek.
(beau) Elle travaille dans un..................hôpital................

Slide 13 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek.
(actif) C'est une............. femme................

Slide 14 - Question ouverte

Zet het bijvoeglijke naamwoord in de juiste vorm en op de juiste plek.
(bon) Il a toujours des..................idées.............

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal:
de nieuwe snoren

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal:
de lange baard

Slide 17 - Question ouverte

uitleg apprendre 10 p.118
meervoud
zelfstandig naamwoorden

Slide 18 - Diapositive

HOOFDREGEL


zelfstandig nw meervoud = zelfstandig nw enkelvoud + s
de lidwoorden le, la, l' wordt les
de lidwoorden un en une wordt des

Slide 19 - Diapositive

BIJZONDERHEDEN
eindigt op -s            + [niets]                     le bus → les bus
eindigt op -x            + [niets]                     le prix → les prix
eindigt op -z            + [niets]                     le nez → les nez

eindigt op -au          -aux                            le bureau  → les bureaux
eindigt op -eu          -eux                            le jeu          → les jeux
eindigt op -al            -aux                            l’animal     → les animaux

Slide 20 - Diapositive

BIJZONDERHEDEN
LET OP - 2 hele bijzondere vormen:

le travail  →  les travaux   (de werkzaamheden)
l'oeil          →  les yeux         (de ogen)

Slide 21 - Diapositive

Meervoud van la fille
A
les filles
B
les fillex
C
les fils
D
les fills

Slide 22 - Quiz

Maak meervoud:
un hôtel
A
l'hôtels
B
les hôtels
C
des hôtels

Slide 23 - Quiz

Wat is het meervoud van:
le cheval
A
les cheveaux
B
les chevals
C
les chevaux
D
les cheveux

Slide 24 - Quiz

Wat is het meervoud van:
le gâteau
A
les gâteaus
B
les gâteaux
C
le gâteaux
D
gâteaux

Slide 25 - Quiz

Wat is het meervoud van:
le tapis
A
les tapis
B
les tapiss
C
les tapises
D
le tapis

Slide 26 - Quiz

Meervoud van l'hôpital
A
les hôpitalles
B
l 'hôpitals
C
les hôpitaux
D
les hôpitaus

Slide 27 - Quiz

Zet deze zin in het meervoud:
L'animal est dangereux.

Slide 28 - Question ouverte

Zet deze zin in het meervoud:
L'oeil est vert.

Slide 29 - Question ouverte

Maintenant & les devoirs 11/12
leren voor de toets!
 




Slide 30 - Diapositive