Modale Verben: können, mögen, dürfen

1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Das Lernziel
Aan het eind van de les:
-Weet je de betekenis van de drie modale werkwoorden
-Kan je zeggen welke veranderingen er optreden
-Kan je een zin maken met dit werkwoord.


Slide 2 - Diapositive

Modale Verben
De zin 'Petra zwemt', is een zin zonder modaal hulpwerkwoord.

'Petra kan zwemmen', 
Dit geeft natuurlijk een hele andere betekenis/wijze (modus) aan de zin.
Je zegt eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen 
(ze verdrinkt niet in water). 

Slide 3 - Diapositive

Modale werkwoorden

Modale werkwoorden geven dus extra betekenis (modus, wijze) aan de zin.

--> Wij kunnen een ijsje kopen.(können)

(wij kopen ijs)


--> Wij mogen in de zee zwemmen.(dürfen)

wij zwemmen in zee



Slide 4 - Diapositive

Modalverben


--> Wir können ein Eis kaufen.

--> Wir dürfen im Meer schwimmen.

--> Wir mögen Apfeln!!

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

mogen                               kunnen              leuk / lekker vinden

Slide 7 - Diapositive

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 8 - Diapositive

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 9 - Quiz

Lisa mag einen Apfel.

Slide 10 - Diapositive

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten/houden van

Slide 11 - Quiz

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 12 - Diapositive

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 13 - Quiz

Kijk nu naar de vervoeging van deze drie werkwoorden. 

Slide 14 - Diapositive

Bij "dürfen" verandert de "ü" in het enkv. in een...?
A
ü
B
ä
C
a
D
o

Slide 15 - Quiz

Bij "können" en "mögen" verandert de "ö" in het enkv. in een...?
A
u
B
a
C
ä
D
ö

Slide 16 - Quiz

In het meervoud kan ik de regel "stam plus uitgang" toepassen.
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 17 - Quiz

Weet ik nu de bijzonderheden van het modale werkwoord?
A
ja
B
nee
C
niet helemaal

Slide 18 - Quiz

Weet ik nu de betekenis van deze modale werkwoorden?
A
ja
B
nee
C
niet helemaal

Slide 19 - Quiz

Weet ik nu welke letter ik moet schrijven in het enkelvoud?
A
ja
B
nee
C
niet helemaal

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Diapositive