Quiz gesprekstechnieken

CommunicatieQuiz
Communiceren 1
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
Communiceren 1MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

CommunicatieQuiz
Communiceren 1

Slide 1 - Diapositive




Hierna volgen 22 vragen. 
Het zijn sleepvragen en ABCD-vragen

Veel succes!

Slide 2 - Diapositive

Wilt u koffie? is een:
timer
1:00
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 3 - Quiz

timer
3:00
Kernfase
Afrondingsfase
Beginfase
Gemaakte afspraken herhalen
Ouder/kind op z'n gemak stellen
Tot de kern van de zaak komen

Slide 4 - Question de remorquage

Welke soort vraag begint altijd met;
wie, welke, waar, hoe, wat
timer
1:00
A
Open vraag
B
Gesloten vraag

Slide 5 - Quiz

Welke soort gebaren zijn er binnen de non-verbale communicatie?
timer
1:00
A
Ondersteunende, Expressieve en Positieve gebaren
B
Ondersteunende, Representatieve en Expressieve gebaren
C
Representatieve, Expressieve en Communicatieve gebaren
D
Ondersteunde, Expressieve en Communicatieve gebaren

Slide 6 - Quiz

Een zakelijk gesprek is een:
timer
1:00
A
Informeel gesprek
B
Formeel gesprek

Slide 7 - Quiz

Wat is waar?
timer
1:00
A
Miscommunicatie is de situatie waarbij de ontvanger erg betrokken is in het gesprek.
B
Miscommunicatie komt alleen voor bij anderstalige mensen.
C
Miscommunicatie kan versterkt worden door taalproblemen.

Slide 8 - Quiz

Wat wordt bedoeld met ruis?
timer
1:00
A
De mimiek die je laat zien bij je communicatie.
B
Het niet luisteren naar de boodschap door de ontvanger.
C
Het niet goed zenden van de boodschap door de zender.
D
Alles waardoor een boodschap niet goed doorkomt of aankomt.

Slide 9 - Quiz

Een voorbeeld van interne ruis tijdens een gesprek is:
timer
1:00
A
Er is teveel lawaai om een goed gesprek te voeren.
B
Je gedachten dwalen af (je denkt aan wat er allemaal nog moet gebeuren of je hebt zorgen thuis).
C
Je aandacht wordt afgeleid door iets wat er om je heen gebeurt.

Slide 10 - Quiz

Bij tweezijdige communicatie worden er boodschappen uitgewisseld tussen 2 personen, waarbij ieder afwisselend zender of ontvanger kan zijn.
timer
1:00
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quiz

Het journaal is een voorbeeld van:
timer
1:00
A
Eenzijdige communicatie
B
Tweezijdige communicatie
C
Meerzijdige communicatie

Slide 12 - Quiz

Geef LSD, of gebruik LSD. Wat bedoelen we daarmee?

timer
1:00
A
Luisteren, Samenvatten, Doorvragen
B
Lekker Samen met Dierbaren
C
Luisteren, Stil zijn, Doorpakken
D
Leren, Studeren en Doordenken

Slide 13 - Quiz


Waar staat NIVEA voor
timer
1:00
A
Niet invullen voor een ander
B
Niet interesseren voor een ander
C
Niet invoelen van een ander

Slide 14 - Quiz


Door een gevoelsreflectie:


timer
1:00
A
Toon je dat je niet geïnteresseerd bent
B
Geef je de kern weer van de boodschap van de zorgvrager
C
Moedig je iemand aan om door te gaan met zijn verhaal (emoties accepteren)

Slide 15 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een open vraag?

timer
1:00
A
Is het vandaag vrijdag?
B
Je hebt het warm zeker?
C
Hoe gaat het met jou?
D
Ben je jarig vandaag?

Slide 16 - Quiz

Wat is een suggestieve vraag?
timer
1:00
A
Je legt het antwoord een ander in de mond.
B
Er is maar één antwoord mogelijk.
C
Je kan vragen wat een ander van het gesprek vond.
D
Een vraag waar 2 vragen inzitten.

Slide 17 - Quiz

LSD (Luisteren, Samenvatten, Doorvragen) helpt je in een doelgericht gesprek bij nog meer zaken. Welke is hierbij het belangrijkste?
timer
1:00
A
Het helpt je om verslag te doen van een gesprek
B
Het helpt je controle te houden over het gesprek
C
Het helpt je de ander te beseffen met wie hij of zij spreekt

Slide 18 - Quiz

Een goede manier om empathie te tonen is:
timer
1:00
A
Zelf stil zijn en oogcontact te maken
B
Zelf steeds het woord nemen in het gesprek

Slide 19 - Quiz

Wat is wordt bedoeld met parafraseren?
timer
1:00
A
Het is in eigen woorden weergeven van wat je tussen de regels door hebt gehoord.
B
Het is het feitelijke samenvatten van wat de ander heeft gezegd.
C
Het is het letterlijk herhalen van de woorden die de ander heeft gezegd.
D
Het is het weergeven van je eigen gevoel bij het gesprek.

Slide 20 - Quiz

Als iemand niet reageert op wat je zegt, dan communiceert hij niet.
timer
1:00
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

timer
5:00
Communicatie op begripvolle manier waarbij er geen oordeel of kritiek gebruikt wordt.
Communicatie waarbij  gebruik maakt van lichaamshouding, gebaren, mimiek en oogcontact
Communicatie met geschreven of gesproken woorden
De ontvanger is actief betrokken bij het gesprek en de doel van de zender is duidelijk
Empatische communicatie 
Lichaamstaal
Verbale communicatie
Effectieve communicatie

Slide 22 - Question de remorquage

Het omzetten van de ontvangen boodschap in een eigen betekenis is . . . .
timer
1:00
A
coderen
B
decoderen

Slide 23 - Quiz

Bij het communiceren met mensen uit een andere cultuur . . . .
timer
1:00
A
Vermijd je het gebruik van concrete vragen.
B
Ga je ook krom praten zodat degene je kan begrijpen.
C
Gebruik je eenvoudige woorden en korte zinnen.

Slide 24 - Quiz

Dit was de quiz,
wat vond je ervan?

Slide 25 - Carte mentale

Waar wil je meer info over?

Slide 26 - Question ouverte