Taalbeschouwing

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Taalbeschouwing

Deze les

- Terugblik op kennis taal.

- Taal bekijken op een andere manier.

Zinsontleding

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

Kees wil gaan fietsen.

1. wil
2. gaan
3. fietsen
4. Kees

Onderwerp

Over wie de zin gaat. 

Geeft aan wie of wat iets doet.

Wat is het gezegde in onderstaande zin?

Jan had naar buiten kunnen kijken.

1. had
2. had kijken
3. had kunnen kijken
4. kunnen kijken

Gezegde

Alle werkwoorden in een zin.

De vervoeging van een werkwoord maakt niet uit.

Wat is in onderstaande zin het lijdend voorwerp?

Denise showde haar moeder haar nieuwe kleren.

1. haar moeder
2. haar nieuwe kleren
3. showde
4. Denise

Lijdend voorwerp

Wie/wat + gezegde + onderwerp

Voorbeeld:

'Ik kocht een nieuwe fiets.'

Wat kocht ik? -> een nieuwe fiets.

Wat is in onderstaande zin het meewerkend voorwerp?

Mijn vriend geeft de poes en de hond eten.

1. Mijn vriend
2. geeft
3. de poes en de hond
4. hun eten

Meewerkend voorwerp

Ontvangende partij.

Aan wie/voor wie?

Voorbeeld:

'Ik vroeg haar of ze nog op vakantie ging.'

Aan wie vroeg ik of ze nog op vakantie ging? -> haar

Verwerking

Kijk goed naar de tekst!

Taalfrappanten

Dingen in de taal die volgens jou niet kloppen en opvallen.

Zelf aan de slag!

Bedenk zelf een taalfrappant!

- Tweetallen

- Aan de hand van een situatie

- Einde van de les presenteren

Watersnood! Wat neem jij mee?

01-02-1953

Canonvenster De watersnood

Canon van Nederland

Voor meer informatie over het canonvenster de watersnood, klik hier.