2.3 Tekstverbanden

2.3 Tekstverbanden
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.3 Tekstverbanden

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen
  • Je gaat zelfstandig en individueel deze lesson-up door. 
  • Hiervoor heb je oortjes nodig!
  • Heb je geen oortjes mee? Dan ga je dit dus thuis doen... Schrijf de benodigde code voor deze lesson-up in je schrift, noteer deze opdracht in je agenda en ga nu lezen uit je papieren leesboek.

Slide 2 - Diapositive

Je gaat zo een instructiefilmpje bekijken over tekstverbanden.
  • Kijk alleen het stukje van 1.11 min tot 1.20 min
  • Maak duidelijke aantekeningen
  • Zet boven de aantekeningen het nummer van de paragraaf (2.3) en het onderwerp van het filmpje (tekstverbanden)
  • Zet in je aantekeningen in ieder geval wat de volgende begrippen inhouden: tekstverbanden, signaalwoorden, opsommend, tijdsvolgorde en tegenstellend verband. 
  • Noteer bij de drie verbanden ook telkens minimaal 3 signaalwoorden.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

Leertekst lezen
  • Lees nu de leertekst op blz. 87 en vul je aantekeningen waar nodig aan. 

Slide 5 - Diapositive

Inleveren
Maak een foto van je aantekeningen en lever die hier in.

Slide 6 - Question ouverte

Wat houdt het begrip 'tekstverband' in?
A
signaalwoorden
B
opsomming
C
tegenstelling
D
De samenhang tussen woorden, zinnen, alinea's.

Slide 7 - Quiz

De schrijver springt in zijn tekst van de hak op de tak. Bevat deze tekst juist wel of juist geen samenhang?
A
Wel
B
Geen

Slide 8 - Quiz

De schrijver wil een opsomming in zijn tekst maken. Welke signaalwoorden kan hij gebruiken?
A
eerst, intussen, terwijl, toen.
B
om te binnen, en, daarnaast, ook.
C
maar, echter, evenwel, toch.
D
bijvoorbeeld, zoals, zo.

Slide 9 - Quiz

De schrijver wil een tegenstelling in zijn tekst maken. Welke signaalwoorden kan hij gebruiken?
A
eerst, intussen, terwijl, toen.
B
om te binnen, en, daarnaast, ook.
C
maar, echter, evenwel, toch.
D
bijvoorbeeld, zoals, zo.

Slide 10 - Quiz

De schrijver wil een tijdsvolgorde in zijn tekst aangeven. Welke signaalwoorden kan hij gebruiken?
A
eerst, intussen, terwijl, toen.
B
om te binnen, en, daarnaast, ook.
C
maar, echter, evenwel, toch.
D
bijvoorbeeld, zoals, zo.

Slide 11 - Quiz

Signaalwoorden zoeken
  • Kies een lesboek (ak / gs / bio) en ga op zoek naar signaalwoorden van een opsommend verband. 
  • Welke signaalwoorden vind je? Wat wordt er opgesomd? 
  • Schrijf dit op in je schrift.

Slide 12 - Diapositive

Lever hier een foto in van je antwoord.

Slide 13 - Question ouverte

Zoek signaalwoorden bij het verband 'tijdsvolgorde'
  • Pak weer een van je lesboeken en ga nu op zoek naar een of meer signaalwoorden bij het tekstverband 'tijdsvolgorde'. 
  • Welke signaalwoorden heb je gevonden? Om welke gebeurtenis in de tijd gaat het hier? 
  • Schrijf dit op in je schrift. 

Slide 14 - Diapositive

Lever hier een foto in van je antwoord.

Slide 15 - Question ouverte

Zoek signaalwoorden van een tegenstellend verband
  • Pak nu je papieren leesboek erbij. Heb je dat niet mee? Kies dan voor een lesboek. 
  • Ga op zoek naar signaalwoorden (1 á 2) van een tegenstellend verband. 
  • Noteer de tegenstelling. Let op: dat zijn twee zaken die je noteert! De ene kant en de andere kant. 
  • Noteer je antwoord in je schrift.

Slide 16 - Diapositive

Maak hier een foto van je antwoord en lever dat in.

Slide 17 - Question ouverte

En nu
  • Totdat we klassikaal de tekst op blz. 88 gaan lezen, ga je nog even zelf aan het werk:

  •  Maak alvast opdr. 9 t/m 11 in je online boek (paragraaf 2.3). 
  • Of lees alvast tekst 3 op blz. 88-89
  • Klaar? Ga lezen uit je leesboek.

Slide 18 - Diapositive

Klassikaal tekst 3 lezen
  • Pak je papieren lesboek deel A en open dit op blz. 88.
  • Pak ook een markeerstift of een pen 

Slide 19 - Diapositive

Zelfstandig werken aan de weektaak
  • Online boek, paragraaf 2.3 opdr. 9 t/m 17 maken & nakijken
  • Klaar? Lezen papieren leesboek of jeugdjournaal bekijken (oortjes in). 
  • De eerste vijf minuten werk je stil; daarna mag je fluisterend vragen stellen aan je docent.

Slide 20 - Diapositive