Spelling woordsoorten + Woordenschat blok 4

Weet je nog?
Woordvormen Spelling 
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Weet je nog?
Woordvormen Spelling 

Slide 1 - Diapositive

Voegwoord

Slide 2 - Carte mentale

Wat is een voegwoord?
Een voegwoord plakt twee losse zinnen aan elkaar.

Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld
Ik heb honger. 
Ik eet een appel.

Ik eet een appel, want ik heb honger. 

Slide 4 - Diapositive

Het is koud en het regent.

Slide 5 - Question ouverte

Toos bakt een ei terwijl Bas een boek leest.

Slide 6 - Question ouverte

Joep begon te schreeuwen, omdat hij het zat was.

Slide 7 - Question ouverte

Hij brengt de kinderen weg voordat hij naar zijn werk gaat.

Slide 8 - Question ouverte

Ze geeft een feestje, tenzij ze ziek is.

Slide 9 - Question ouverte

Ze vroeg of het leuk was.

Slide 10 - Question ouverte

Ik weet nu wat een voegwoord is
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Sondage

Rangtelwoord

Slide 12 - Carte mentale

Wat is een rangtelwoord?
Een rangtelwoord geeft een rang of plek in een volgorde aan.

Slide 13 - Diapositive

Voorbeeld
Tim werd eerste op de 500m schaatsen.

"Dit is al mijn vijfde snoepje", zei Lotte.

Slide 14 - Diapositive

De juf viert haar tweeëntwintigste verjaardag morgen.

Slide 15 - Question ouverte

Klaas werd voor de negende keer kampioen.

Slide 16 - Question ouverte

Van de drie ijsjes, was de tweede het lekkerst.

Slide 17 - Question ouverte

Ik weet nu wat een rangtelwoord is
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Sondage

Voorzetsel

Slide 19 - Carte mentale

Wat is een voorzetsel?
Voorzetsels drukken de relatie uit tussen de woordgroepen.

Slide 20 - Diapositive

Voorbeeld
Ik ga met de trein naar mijn werk.

De pen ligt op de tafel.

Slide 21 - Diapositive

De fiets staat naast de brommer.

Slide 22 - Question ouverte

Schilder je met een roller of een kwast?

Slide 23 - Question ouverte

Het kantoor is open vanaf tien uur.

Slide 24 - Question ouverte

De kat zit onder de bank.

Slide 25 - Question ouverte

De kat zit tussen de kussens van de bank.

Slide 26 - Question ouverte

Ik weet nu wat een voorzetsel is
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Sondage

De Woordenschat Quiz
Blok 4 'Flits'

Slide 28 - Diapositive

Op dit oment belangrijk
A
Actueel
B
Scherpstellen
C
Poseren
D
De selectie

Slide 29 - Quiz

De plek van waaruit je ergens tegenaan kijkt
A
Het statief
B
De nieuwswaarde
C
Het standpunt
D
Het kiekje

Slide 30 - Quiz

Door beroepsmensen gedaan
A
Actueel
B
Poseren
C
Flets
D
Professioneel

Slide 31 - Quiz

Vaal/ dof
A
De compositie
B
Flets
C
Bewerken
D
Vastleggen

Slide 32 - Quiz

Een foto maken
A
De redactie
B
De persfotograaf
C
Een plaatje schieten
D
Vastleggen

Slide 33 - Quiz

Geef een voorbeeld van een BN'er

Slide 34 - Question ouverte

Op welke foto zie je een Close-up?
A
B
C
D

Slide 35 - Quiz

Op welke foto zie je een statief?
A
B
C

Slide 36 - Quiz

Bewerken, met opzet veranderen
A
Fotoshoppen
B
Verschijnen
C
Omstreden
D
Manipuleren

Slide 37 - Quiz

Betwist. Iets waarover lang niet iedereen het eens is
A
Flatteus
B
De privacy
C
Omstreden
D
De telelens

Slide 38 - Quiz

"Ik maak op een vervelende manier foto's van beroemdheden."
A
De roddelpers
B
De persfotograaf
C
De BN'er
D
De paparazzi

Slide 39 - Quiz

Hoe ging de woordenschat bij jou?
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Sondage

Hoe vond je deze manier van leskrijgen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage