Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
herhaling H.3 Politiek
par. 1 t/m 6
Slide 1 - Diapositive
doe goed mee
sommige vragen komen ook zo op de repetitie
Voor maatschappijleer moet je voldoende staan op over te gaan
Een 6,5 of hoger aan het einde van het jaar is handig dan heb je een compensatiepunt
Slide 2 - Diapositive
algemeen belang
Slide 3 - Carte mentale
is een referendum een vorm van een indirecte of directe democratie?
A
indirecte democratie
B
directe democratie
Slide 4 - Quiz
17 maart zijn de verkiezingen. waar maak ik dan gebruik van?
A
actief kiesrecht
B
passief kiesrecht
Slide 5 - Quiz
Rechts
links
midden
Gelijkheid
Vrijheid
Geloof
Actieve overheid
Mensen moeten voor elkaar zorgen
Passieve overheid
Zowel linkse en rechtse standpunten
Opkomen voor kwetsbare mensen
Verschillen tussen arm en rijk
Christen-democratie
Liberalisme
Sociaal-democratie
Slide 6 - Question de remorquage
Goede volgorde, van links naar rechts.
Slide 7 - Question de remorquage
noem het bijhorende begrip: CDA regeert samen met de VVD toch denken zij anders over de aanpak van criminaliteit. Toch komen ze tot een overeenstemming over hun beleid ten aanzien van criminaliteit.
Slide 8 - Question ouverte
Liberalisme
Sociaal-democratie
Christen-democratie
Drugsverslaafden zijn medemensen in nood: het is onze plicht om hen uit naastenliefde te helpen.
De belasting moet niet te veel omhoog, anders gaan bedrijven naar het buitenland.
Mensen die weinig geld verdienen, moeten minder last hebben van bezuinigingen.
Bedrijven hebben te veel last van allerlei regels en voorschriften.
Euthanasie en abortus mogen nooit worden toegestaan.
Het is niet erg als de een veel geld verdient en de ander veel minder.
We moeten meer geld uitgeven aan ontwikkelingshulp.
Slide 9 - Question de remorquage
PVV is GEEN populistische partij
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
De regering is het dagelijks bestuur van ons land. Wie zitten er in de regering? 1. De ministers. 2. De staatssecretarissen. 3. De leden van de Tweede Kamer. 4. De koning.
A
1 en 3 zitten in de regering.
B
1 en 4 zitten in de regering.
C
2 en 3 zitten in de regering.
D
2 en 4 zitten in de regering.
Slide 11 - Quiz
In ………………. staan de jaarlijkse inkomsten en uitgaven van ons land voor volgend jaar. Welke woord is weggelaten?
A
het regeerakkoord.
B
de troonrede.
C
de miljoenennota.
D
de grondwet.
Slide 12 - Quiz
noem het begrip wat erbij hoort; de plannen die de regering maakt voor de komende 4 jaar
Slide 13 - Question ouverte
A
1 = vraagt toestemming
2 = controleert
B
1 = controleert
2 = vraagt toestemming
Slide 14 - Quiz
Het CDA en de CU zijn coalitiepartijen?
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
welke hoort er niet bij?
A
PvdA
B
D'66
C
SP
D
PVV
Slide 16 - Quiz
Wetgevende functie
Controlerende functie
Stemrecht
Recht van amendement
Recht van initiatief
Vragenrecht
Motierecht
Recht van interpellatie
Enquêterecht
Slide 17 - Question de remorquage
kabinet
parlement
onafhankelijke rechters
wetgevende macht
rechterlijke macht
uitvoerende macht
Slide 18 - Question de remorquage
waar
niet waar
Ministers maken de meeste wetsvoorstellen
Kamerleden stemmen over wetsvoorstellen
De regering controleert het parlement.
Kamerleden zitten in de regering
De Eerste en Tweede kamer samen heten het parlement
Kamerleden zijn nooit tegelijk minister
Slide 19 - Question de remorquage
2de kamer
1e kamer
75 leden
150 leden
Direct gekozen
Indirect gekozen
Mogen wetsvoorstel wijzigen
Mogen ALLEEN voor- of tegen een wetsvoorstel stemmen