Grammatica en taalverrijking

Grammatica en taalverrijking

Oefenen
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammatica en taalverrijking

Oefenen

Slide 1 - Diapositive

Zinsdelen
Zinnen kunnen we in stukken verdelen: oftewel zinsdelen. 
Zinsdelen zijn woorden die bij elkaar horen. Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit twee, drie of nog meer woorden.


Slide 2 - Diapositive

Hoe hak je een ook alweer zin in stukken?
Je begint altijd met de persoonsvorm. 
Persoonsvorm’. Die / zet / je tussen twee streepjes. Daarna / ga / je verder.

Hoe vind je de persoonsvorm (pv) ook alweer?    

Slide 3 - Diapositive

Inderdaad
Je kunt de persoonsvorm op drie manieren vinden:

1. Maak de zin vragend:     de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd: 
het woord dat verandert is de persoonsvorm.
3. Verander het aantal in de zin:                 het woord dat verandert is de persoonsvorm. 

Slide 4 - Diapositive

Dus
De pv is het werkwoord in de zin wat verandert.
De persoonsvorm is altijd aan het onderwerp gekoppeld.
Staan er meerdere werkwoorden in een zin, dan hebben we het over een werwoordelijk gezegde.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Wat is een bijwoordelijke bepaling?
A
Een zinsdeel dat informatie geeft over het lijdend voorwerp
B
Een zinsdeel dat informatie geeft over het onderwerp
C
Een zinsdeel dat informatie geeft over tijd, plaats, reden, wijze, doel, hoeveelheid of tegenstelling
D
Een zinsdeel dat informatie geeft over het meewerkend voorwerp

Slide 7 - Quiz

Wat is een meewerkend voorwerp?
A
Het onderwerp aan wie of voor wie de handeling in de zin wordt verricht
B
Het onderwerp dat de handeling in de zin uitvoert
C
Het onderwerp dat de handeling in de zin eet
D
Het onderwerp dat de handeling in de zin ziet

Slide 8 - Quiz

Wat is een lijdend voorwerp?
A
Het onderwerp dat de handeling of handelingen in de zin uitvoert
B
Het onderwerp dat de handeling of handelingen in de zin eet
C
Het onderwerp dat de handeling of handelingen in de zin ziet
D
Het onderwerp waarop de handeling of handelingen in de zin rechtstreeks betrekking hebben

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Diapositive

Bevat de zin ‘De jongen was opgelucht toen zijn ouders hem niet strafte’ een congruentiefout?
A
Ja
B
Nee

Slide 11 - Quiz

Hebben zinnen met een gebiedende wijs een onderwerp?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Kan het woord ‘er’ het onderwerp vervangen?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Poets je tanden.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 14 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Het spookt in dat huis.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 15 - Quiz

Is er sprake van een loos onderwerp, plaatsonderwerp of gebiedende wijs?
Het lekt in de garage.
A
loos onderwerp
B
plaatsonderwerp
C
gebiedende wijs

Slide 16 - Quiz


De grappigste vakantieverhalen .......?
 gaan vaak over problemen. .........? 
Gebruik alleen de afkorting (pv, o, wg, lv, wv, bwb)

Slide 17 - Question ouverte