Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Unit 1 California
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen vandaag
Lezen (10min.)
Theorie: pers. vnw en bez. vnw
Zelfstandig werken
Slide 2 - Diapositive
Lezen (10min.)
Slide 3 - Diapositive
Vul het juiste woord in: These cupcakes are very ........
A
crispy
B
unusual
C
tasty
D
well-done
Slide 4 - Quiz
Vul het juiste woord in: Oh no! I've got a ......... on my nose.
A
moustache
B
spot
C
freckles
D
beard
Slide 5 - Quiz
creepy
to remove
gebruinde kleur
geroosterd(e)
zometeen
(een) beetje
plain
smell
tan
eng
verwijderen
roasted
shortly
slightly
gewoon
ruiken
Slide 6 - Question de remorquage
Personal pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) gebruik je om naar iemand of iets te verwijzen. Een persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van een zin.
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 7 - Diapositive
Personal pronouns
Persoonlijke voornaamwoorden (personal pronouns) gebruik je om naar iemand of iets te verwijzen. Een persoonlijk voornaamwoord is vaak het onderwerp van een zin.
Let op de volgende belangrijke punten:
‘I’ wordt altijd met een hoofdletter geschreven, ook middenin een zin!
Het Engels heeft maar één vorm voor jij, u en jullie: you.
Als je over dingen spreekt, gebruik je it. Dit is ook het geval bij dieren waarvan het geslacht onbekend of onbelangrijk is. Bijvoorbeeld: That is a parrot. It sits on a plant; Dat is een papegaai. Hij zit op een plant.
Bij de vertaling van zij moet je goed opletten of het over 1 persoon gaat (= she) of over meerdere personen (= they).
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 8 - Diapositive
his
She
me
We
Slide 9 - Diapositive
I
He
She
You
They
It
We
ik
jij
u
hij
zij (enkelvoud)
wij
zij (meervoud)
het
jullie
Slide 10 - Question de remorquage
Possessive pronouns
Als je wilt uitdrukken dat iets van jou (of van iemand anders) is, gebruiken we bezittelijke voornaamwoorden, zoals jouw, mijn, zijn, gevolgd door datgene wat jij of iemand anders bezit.
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 11 - Diapositive
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in: She is going to wash ............. hands.
Slide 12 - Question ouverte
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in: They live with ............ parents.
Slide 13 - Question ouverte
Vul het juiste bezittelijke voornaamwoord in: I saw Steve with .......... wife, Laura.
Slide 14 - Question ouverte
Zelfstandig werken
Maken opdracht 11 en 12 op blz. 14 van je werkboek!
Werk je online? Ga dan naar 1.2 listening, opdr. 11 en 12
Slide 15 - Diapositive
Ik begrijp wanneer ik persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden gebruik in het Engels
😒🙁😐🙂😃
Slide 16 - Sondage
Ik weet welke verschillende persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden er zijn in het Engels