Profiel bloem leerjaar 4KL

Toetsvoorbereiding leerjaar 4KL
Begrippen
timer
1:00
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
GroenVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Toetsvoorbereiding leerjaar 4KL
Begrippen
timer
1:00

Slide 1 - Diapositive

Wat betekend non Verbale communicatie?
A
Alleen met woorden
B
Met gebaren, gezichtsuitdrukking en uitstraling
C
Alleen met gebaren
D
Met alleen je handen en voeten

Slide 2 - Quiz

Wat betekend Verbale communicatie
A
Door elkaar aan te kijken
B
Met gezichtsuitdrukking
C
Met woorden
D
Met gebaren

Slide 3 - Quiz

Wat is het verschil tussen non-verbale en verbale communicatie?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is koopwens?
A
Een wens van de verkoper
B
Het artikel dat een klant wilt kopen
C
Het artikel wat de klant niet wil kopen
D
Het product

Slide 5 - Quiz

Wat is Inpulsaankoop?
A
De klant koopt wat hij van plan was
B
Een klant koopt zonder dat hij het van plan was.
C
De klant twijfelt wat hij wil kopen
D
De klant koopt niks

Slide 6 - Quiz

Wat is Bijverkoop?
A
Een artikel wat de klant er niet bij wil kopen.
B
Een artikel wat de verkoper niet verkoopt
C
De klant koopt gedwongen
D
Een extra artikel bij de koopwens van een klant

Slide 7 - Quiz

Wat is dit voor een bind techniek?

Slide 8 - Diapositive

Als je een bloementaart maakt gebruik je dan de bind of steek techniek?
A
bind
B
steek

Slide 9 - Quiz

Met Valentijn willen veel mensen vaak rozen geven. De prijs van rozen zijn dan hoog. Waardoor komt dit?
A
Weinig vraag
B
Veel vraag en weinig aanbod
C
Veel aanbod

Slide 10 - Quiz

Wat zijn arbeidskosten?
A
De kosten die je terug krijgt van de belasting
B
De kosten die je niet berekend voor arbeid
C
De kosten die je telt voor de arbeid
D
De kosten die de klant betaald

Slide 11 - Quiz

Bloementaart kost 33.00 euro. Wat is een derde deel van 33,00 ?



Slide 12 - Question ouverte

Wat zijn productkosten?
A
De kosten die je telt voor de productie
B
De kosten die de klant maakt
C
De kosten van de winkel
D
De inkoopprijs

Slide 13 - Quiz

Wat is opslagpercentage?
A
Verkoopprijs
B
Winstopslag
C
Productkosten
D
Consumentenprijs

Slide 14 - Quiz

Wat betekend BTW?
A
Betalen Totale Waarden
B
Beter Terug Werken
C
Belasting Toegevoegde Waarde
D
Beter Terug Wet

Slide 15 - Quiz

Welke twee BTW tarieven hebben we in Nederland?
A
21% en 6%
B
9% en 20%
C
12% en 23%
D
9% en 21%

Slide 16 - Quiz

Welke producten vallen onder 9%
A
Bloemen en planten
B
Tafel
C
Televisie
D
Bloempotten en vazen

Slide 17 - Quiz

Welke producten vallen onder 21%
A
Bloemen en planten
B
Vazen en bloempotten
C
Medicijnen
D
Bomen en struiken

Slide 18 - Quiz

inkoopprijs + opslagpercentage = verkoopprijs. Klopt dit?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quiz

Inkooprijs + opslagpercentage + btw = verkoopprijs incl. btw. Klopt dit?
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Een vaas kost 19,95 euro. Klant krijgt 10% korting. Wat kost de vaas nu afgerond op 2 decimalen?
A
17,50
B
18,00
C
18,95
D
17.95

Slide 21 - Quiz

Voorbeelden variabele kosten in een winkel?
A
Elektriciteit en gas en personeelskosten
B
Huur pand

Slide 22 - Quiz

Wat is een open en gesloten vraag?

Slide 23 - Question ouverte

Wat is een blikvanger in bijvoorbeeld een etalage of winkel?

Slide 24 - Carte mentale

Beschrijf de 6 p's van de
marketingmix!

Slide 25 - Carte mentale

Waarom moet je steekschuim nooit onderdompelen?

Slide 26 - Question ouverte

Wat betekend Sociale vaardigheden?
A
Omgaan met jezelf en andere mensen.
B
Door geen kritiek te willen ontvangen.
C
Door niet voor jezelf en anderen op te komen
D
Door niet naar gevoelens te luisteren.

Slide 27 - Quiz

Wat betekend Empathie?
A
Niet reageren als iemand tegen je praat
B
Geen oog hebben voor iemand die verdrietig is
C
Geen vraag stellen aan een ander
D
Aanvoelen hoe iemand zich voelt

Slide 28 - Quiz

Wat betekend Omgangsvormen?
A
Niet gedag zeggen bij binnenkomst winkel
B
Boos worden als klant niks koopt
C
De juiste gewoontes, netjes en beleefd
D
Niet luisteren naar de klant

Slide 29 - Quiz