2H: unit 2

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Welcome to your first online 

English class of the year!

Herhaling grammatica unit 2

• Past simple
• Past continuous
• Word order: place and time

Start unit 4 + homework

Resit FT irregular verbs - moved to Thursday

Wanneer gebruik je de past simple?

1. Als iets nog moet gebeuren
2. Als iets in het verleden aan de gang was
3. Als iets op in het verleden is gebeurd en het belangrijk is wanneer
4. Als iets nu aan de gang is

Vul in.
(travel) I __________ to northern Spain last summer.

1. travelled
2. traveled
3. travel
4. travels

Vul in.
(make) This morning she __________ her mother breakfast

1. maked
2. make
3. makd
4. made

Vul in.
(swim) Matthew Webb ________ across the English channel in 1875.

1. swims
2. swam
3. swim
4. swimmed

Wanneer gebruik je de past continuous? Er zijn meerdere antwoorden goed.

1. wanneer iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was
2. wanneer iets nu aan de gang is
3. wanneer iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds aan de gang
4. wanneer je iets op een bepaald moment in het verleden aan het doen was

Hoe vervoeg je een werkwoord zodat het in de past continuous tense staat?

1. am/are/is + ww.+ing
2. was/were + ww.+ing
3. ww. + s
4. ww. + -ed

Vul in.
1. (watch) I ________ the news when my dad called me.

Vul in.
(make) Sami and Miguel _________ a salad when they found a mouse in the refrigerator.

Past simple or past continuous? Fill in.
We __________ (dance) at a party last night.

Past simple or past continuous? Fill in.
It ________ (rain) when I walked the dog.

Maak de zin af. Gebruik de past simple en past continuous.
Lisa _____ (arrive) when I _______ (do) my homework.

Maak de zin af. Gebruik de past simple en past continuous.
What _____ you _____ (do) when I ______ (come) by?

Herhaling past simple en past continuous

Je gebruikt de past simple als iets in het verleden gebeurd is en het belangrijk is wanneer (let op: signaalwoord!)

Regelmatig ww = ww + ed          Onregelmatig = eigen vorm (pp. 149-150)

E.g. It rained yesterday.

Je gebruikt de past continuous als iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was of als je iets aan het doen was.

was / were + ww.+ing

E.g. It was raining when I walked the dog.

Put the words in the correct order.
wrote / last week / him / a letter / I

Put the words in the correct order.
this morning / told / he / me / about the race / on the bus

Put the words in the correct order.
my aunt / I / yesterday / visited / in her hotel

Herhaling woordvolgorde

Ezelsbruggetje: Wie doet wat waar wanneer?

In een Engelse zin komt een plaatsbepaling vóór een tijdsbepaling.

E.g. We can meet at the club at nine tonight.

         Lucy saw them in front of the school at eleven o'clock.

Make a sentence using the past simple.
Use at least 8 words and use a time and place.

Start unit 4

You cannot leave the Meet until these assignments are finished

Read pages 40 and 41 in your coursebook.

Do assignments 2-4

Finished? Get started on your homework.

Study the words of lessons 1 and 2 (unit 4)

Do assignments 5-7.