Paragraaf 3 van ruilen komt geen huilen

Terugblik
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Terugblik

Slide 1 - Diapositive

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:
A
Het budget van de consument daalt.
B
Er meer geproduceerd wordt
C
De consument meer chips koopt
D
De consument de loterij wint.

Slide 2 - Quiz

Twee beweringen over een budgetlijn bij de besteding van een budget van € 100 aan 2 goederen A en B.
I. Als het budget € 150 wordt, verschuift de budgetlijn evenwijdig.
II. Als de prijs van goed A stijgt, verschuift de budgetlijn naar boven.
Welke bewering is goed of fout?

A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 3 - Quiz

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?
A
Totale uitgaven
B
Huishoudelijke uitgaven
C
Vaste lasten
D
Incidentele uitgaven

Slide 4 - Quiz

€ 5,- zakgeld per week is per maand
A
€ 20,-
B
€ 22,50
C
€ 21,67
D
€ 25,-

Slide 5 - Quiz

paragraaf 3 van ruilen komt geen huilen
leerdoelen:
Je kunt de verschillen tussen directe en indirecte ruil benoemen.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Directe & Indirecte ruil

Slide 8 - Diapositive

Twee soorten ruil
Directe ruil

Slide 9 - Diapositive

Twee soorten ruil
Indirecte ruil

Slide 10 - Diapositive

Ruil
Geld is een ruilmiddel. In onze economie is geld het belangrijkste ruilmiddel.

  • Directe ruil (product tegen product ruilen)
  • Indirecte ruil (producten ruilen tegen geld) 

Slide 11 - Diapositive

Nadelen directe ruil
- kost veel tijd en moeite.
- weinig arbeidsverdeling.
- schaalvergroting beperkt.

Slide 12 - Diapositive

voordelen indirecte ruil
specialisatie
arbeidsproductiviteit
schaalvergroting

Slide 13 - Diapositive

Als je geld gebruikt om goederen of diensten te kopen dan is dat een directe ruil.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

In welk van onderstaande gevallen is er sprake van directe ruil?
A
Kees koopt een boormachine met een cadeaubon van de Gamma die hij voor zijn verjaardag heeft gehad.
B
Greta koopt bij Bol.com een tablet met internetbankieren
C
Willem spreekt met Henk af dat hij zijn huis schildert in ruil voor de bijlessen voor zijn zoon.
D
Jan-Dirk ruilt bij de Hema een trui , want hij heeft een te grote maat gekocht.

Slide 15 - Quiz

1.Vroeger deden de mensen vooral aan directe ruil.
2. Directe ruil is goederen en diensten ruilen voor geld.
Welk antwoord(en) is / zijn juist?
A
1 is goed en 2 is fout.
B
1 is fout en 2 is goed.
C
Beide zijn goed.
D
Beide zijn fout.

Slide 16 - Quiz

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil!
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan

Slide 17 - Quiz

huiswerk
maken paragraaf 3 vraag 1 t/m 15

Slide 18 - Diapositive

paragraaf 3 van ruilen komt geen huilen
leerdoelen:
Je kunt de verschillen tussen directe en indirecte ruil benoemen.

Slide 19 - Diapositive


Leerdoelen waren voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage