Hoofdstuk 1 - §3

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Terugblik

Paragraaf 2

Een Budgetlijn kan naar rechts verschuiven als:

1. Het budget van de consument daalt.
2. Er meer geproduceerd wordt
3. De consument meer chips koopt
4. De consument de loterij wint.

Twee beweringen over een budgetlijn bij de besteding van een budget van
€ 100 aan 2 goederen A en B.

I. Als het budget € 150 wordt, verschuift de budgetlijn evenwijdig naar rechts.
II. Als de prijs van goed A stijgt, verschuift de budgetlijn naar boven.
Welke bewering is goed of fout?

1. Beide zijn goed
2. I is goed en II is fout
3. I is fout en II is goed
4. Beide zijn fout

Tot welke groep uitgaven behoort je abonnementskosten van je telefoon?

1. Totale uitgaven
2. Dagelijkse uitgaven
3. Vaste lasten
4. Incidentele uitgaven

€ 5,- zakgeld per week is per maand

1. € 20,-
2. € 22,50
3. € 21,67
4. € 25,-

Paragraaf 3 - H1

Leerdoelen:

• Je kunt de verschillen tussen directe en indirecte ruil benoemen.
  
• Je kunt de nadelen benoemen van directe ruil

Directe & Indirecte ruil

Twee soorten ruil

Directe ruil

Twee soorten ruil

Indirecte ruil

Soorten ruilen

Geld is een ruilmiddel. In onze economie is geld het belangrijkste ruilmiddel.

• Directe ruil (product tegen product ruilen)
• Indirecte ruil (producten ruilen tegen geld) 

Nadelen directe ruil

• Kost veel tijd en moeite.
  

• weinig arbeidsverdeling.

• schaalvergroting beperkt.

Voordelen indirecte ruil

• Specialisatie: Iemand doet waar hij of zij goed in is: arbeidsverdeling

• Arbeidsproductiviteit: Productie van een persoon in een bepaalde tijd. Dus hoeveel producten één werknemer kan maken in een bepaalde tijd

• Schaalvergroting: Je maakt meer van hetzelfde (je produceert op grotere schaal), gaat sneller/goedkoper dan bij verschillende producten produceren.

Als je geld gebruikt om goederen of diensten te kopen dan is dat een directe ruil.

1. juist
2. onjuist

In welk van onderstaande gevallen is er sprake van directe ruil?

1. Kees koopt een boormachine met een cadeaubon van de Gamma die hij voor zijn verjaardag heeft gehad.
2. Greta koopt bij Bol.com een tablet met internetbankieren
3. Willem spreekt met Henk af dat hij zijn huis schildert in ruil voor de bijlessen voor zijn zoon.
4. Jan-Dirk ruilt bij de Hema een trui , want hij heeft een te grote maat gekocht.

1. Vroeger deden de mensen vooral aan directe ruil.

2. Directe ruil is goederen en diensten ruilen voor geld.
Welk antwoord(en) is / zijn juist?

1. 1 is goed en 2 is fout.
2. 1 is fout en 2 is goed.
3. Beide zijn goed.
4. Beide zijn fout.

Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil!

1. banaan voor een pen
2. banaan voor geld
3. pen voor een appel
4. appel voor een banaan

Huiswerk (morgen)

• Maken paragraaf 3 vraag 1 t/m 5
  
• Klaar? maken t/m 11.