K4 regelmatige werkwoorden + voltooid deelwoord

Regelmatige werkwoorden
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel 
Aan het eind van de les kun je het regelmatige werkwoord en het voltooid deelwoord vervoegen.


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Slide 4 - Diapositive

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 5 - Quiz

machen
Warum ... er das
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 6 - Quiz

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 7 - Quiz

heißen
Ihr ... Sandra und Felix.
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 8 - Quiz

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst

Slide 9 - Quiz

wohnen
Der Mann ... in Australien
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 10 - Quiz

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 11 - Quiz

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

Slide 12 - Question ouverte

wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?

Slide 13 - Question ouverte

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

Slide 14 - Question ouverte

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

Slide 15 - Question ouverte

heißen
Er ... doch Tim?

Slide 16 - Question ouverte

het voltooid deelwoord
van regelmatige werkwoorden

Slide 17 - Diapositive

Lesdoel 
Aan het eind van de les kun je het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoord vervoegen.


Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is
A
gekauft
B
gekaufd
C
kauft
D
kaufen

Slide 20 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is
A
wohnen
B
gewohnd
C
gewohnt
D
wohnt

Slide 21 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord machen is
A
macht
B
gemacht
C
machen
D
gemachd

Slide 22 - Quiz

Het voltooid deelwoord van het werkwoord spielen is
A
gespielt
B
spielt
C
gespield
D
spield

Slide 23 - Quiz

Hoe ver ben ik?
A
Ik snap alles.
B
Ik snap het een beetje.
C
Ik snap het niet.

Slide 24 - Quiz