4H grammaire chapitre 5

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

4H Frans - grammaire chapitre 5

• A: vraagzinnen
• B: werkwoorden
• C: woordvolgorde

Programma

• grammaire A: vraagzinnen
• grammaire B: werkwoorden
• grammaire C: volgorde

Grammaire A

Vraagzinnen 

zonder vraagwoord                                        met vraagwoord

1. Tu as mangé?                                               1. Tu as mangé où?

2. Est-ce que tu as mangé?                       2. Où est ce que tu as mangé?

3. As-tu mangé?                                              3. Où as-tu mangé?

Grammaire A

Dus:

1 vraagteken

2 est-ce que

3 inversie

Plaats vraagwoord

Grammaire A

Let op bij inversie!

Alleen bij persoonlijk voornaamwoord (je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles). As-tu, maar niet Paul-a

Il, elle, on + ww met klinker = t erbij

Fait-elle

A-t-elle fait

Welke manier van vraagstellen is dit:
Paul a gagné?

1. normaal
2. est-ce que
3. inversie

Welke manier van vraagstellen is dit: Pourquoi a-t-il fait ça?

1. normaal
2. est-ce que
3. inversie

Waar komt het vraagwoord bij een vraagzin met 'est-ce que'?

1. vooraan de zin
2. na est-ce que
3. achteraan de zin

comment

où

pourquoi

qui

quand

waar

wanneer

hoe

waarom

wie

Maak van de volgende zin een normale vraagzin: elle fait de la danse

Maak van de volgende zin een vraagzin met est-ce que: vous avez bien dormi

Maak van de volgende zin een vraagzin met inversie: vous avez de l'expérience

Maak van de volgende zin een normale vraagzin met het vraagwoord 'hoe': tu as travaillé

Maak van de volgende zin een vraagzin met est-ce que het vraagwoord 'wanneer': tu te lèves

Maak van de volgende zin een vraagzin met inversie met het vraagwoord 'waarom': tu fais cela'

Grammaire B

• faire, satisfaire, refaire
• courir
• mettre, permettre, promettre, remettre
• tijden
• petit test

courir

satisfaire

permettre

refaire

mettre

faire

doen

beloven

leggen

opnieuw doen

toestaan

rennen

maken

tevreden stellen

zetten

aantrekken

présent

passé composé

imparfait

futur

conditionnel

vous avez mis

nous remettrions

ils feront

nous remettions

ils font

elles courront

ils feraient

je mettais

j'ai refait

tu mets

Vervoeg: courir, présent, tu ....

Vervoeg: faire, futur, ils ...

Vervoeg: mettre, imparfait, nous ...

Vervoeg: refaire, passé composé, vous ...

Vervoeg: promettre, futur, je ...

Vervoeg: permettre, conditionnel, elle ...

Vervoeg: courir, passé composé, Paul et Valérie ...

Vervoeg: satisfaire, présent, nous ...

Vervoeg: courir, conditionnel, elles ...

Vertaal: zij (m) rennen

Vertaal: u heeft gemaakt

Vertaal: ik beloof

Grammaire C

Woordvolgorde

tijd - onderwerp - alle ww - lijdend vw - meewerkend vw - plaats

Hier - j -'ai mangé - une pizza - avec mon copain - dans le jardin

Grammaire C

Let op!

• ontkenning rondom 1e ww: je n'ai pas mangé
• lui/leur/le/la/les etc. voor hele ww, anders voor 1e ww
• check!

Kies de juiste zin.

1. Ce matin elle a couru avec Ella
2. Ce matin a elle couru avec Ella
3. Elle a couru avec Ella ce matin
4. Elle a ce matin couru avec Ella

Zet in de juiste volgorde:
participé à - des sélections - ils - à Paris - ont










Zet in de juiste volgorde:
gagné - ils - le match - à Paris - ont

Zet in de juiste volgorde:
a - à dix heures - elle - acheté - des fleurs - à la boutique

Voeg de woorden op de juiste plek in de nieuwe zin in: demain, lui
Je vais demander un autographe

Voeg het woord op de juiste plek in de nieuwe zin in: dans leur hôtel
"Il a pris beaucoup de vitamines"

https:

Morgen

• Daltonuren: kom oefenen!
• foutenanalyse maken
• leren!