Herhaling cursus 7 spelling

Cursus 7 spelling
Herhaling
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Cursus 7 spelling
Herhaling

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
-Aan het einde van de les weet je wanneer je hoofdletters gebruikt.
-Aan het eind van de les kan je punten, vraagtekens en uitroeptekens op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Diapositive

Tekst
hallo allemaal welkom bij het onderdeel taalverzorging hoofdletters en leestekens je leert wanneer je een hoofdletter moet plaatsen en wanneer je leestekens moet gebruiken zoals je ziet mist dit hele stuk hoofdletters en punten wat vind jij daarvan leest het makkelijk of leest het juist moeilijk leestekens en hoofdletters zijn er voor om teksten makkelijker te kunnen lezen dus hoe het hier staat is natuurlijk helemaal fout maar hoe moet het dan wel wanneer plaats je een hoofdletter

Slide 3 - Diapositive

Waarom is de tekst die je net hebt gezien fout?
 

Slide 4 - Diapositive

Waarom gebruiken we hoofdletters en leestekens? 

Slide 5 - Diapositive

Hoofdletters en leestekens
-Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.
-De lezer kan de tekst zo veel beter begrijpen.

Slide 6 - Diapositive

Hoofdletters
Elke zin begint met een hoofdletter.
Ik ga met Sophie naar Parijs. 


Slide 7 - Diapositive

Schrijf je hele naam

Slide 8 - Question ouverte

Hoofdletters 
-Alle namen beginnen met een hoofdletter.
Ik ga met Sophie naar Parijs. 
-Je schrijft altijd de voornaam en achternaam met een hoofletter.
Anna Mulder - Joris Janssen - Julia Boom

Slide 9 - Diapositive

Hoofdletters
-Aardrijkskundige namen: namen van plaatsen, streken en landen schrijf je ook met een hoofdletter.
Ik ga met Sophie naar Parijs. 
-Maar ook bijvoorbeeld voor bergen, rivieren en woestijnen.
de Pyreneeën,  de Schelde

Slide 10 - Diapositive

Typ de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters.

'ik was in utrecht toen ik milo tegenkwam.'

Slide 11 - Question ouverte

Typ de zin over en zet op de juiste plek hoofdletters.

'ik ga met anna naar amerika.'

Slide 12 - Question ouverte

Leestekens
1. Punt: 
-Aan het einde van een zin.
Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.
Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 13 - Diapositive

Leestekens 
2. Vraagteken:
-Na een vraag.
Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?
‘Neem jij mijn tas mee?’ vroeg Martijn.

Slide 14 - Diapositive

Leestekens 
3. Uitroepteken:
-Om aan te geven dat iemand luid roept;
-Om een bevel of waarschuwing aan te geven.
‘Ik ben beneden!’ klonk het vanuit de kelder.
Halt, of ik schiet!
Stop!
Kom hier!

Slide 15 - Diapositive

Je hebt nu geleerd:
-Hoofdletters aan het begin van een zin;
-Hoofdletters bij eigennamen;
-Een punt aan het einde van de zin;
-Een vraagteken na een vraag;
-Een uitroepteken om aan te geven dat iemand hard roept of om een bevel of waarschuwing aan te geven. 

Slide 16 - Diapositive

Neem de woorden met de puntjes over en vul in -d of -t

kan....

Slide 17 - Question ouverte

Neem de woorden met de puntjes over en vul in -d of -t

taar....

Slide 18 - Question ouverte

Neem de woorden met de puntjes over en vul in -d of -t

stran....

Slide 19 - Question ouverte

Neem de woorden met de puntjes over en vul in -d of -t

man....

Slide 20 - Question ouverte

Neem de woorden met de puntjes over en vul in -d of -t

kas...

Slide 21 - Question ouverte

Neem de woorden met de puntjes over en vul in -d of -t

lan...

Slide 22 - Question ouverte

Noteer de meervoudsvorm van...
kan

Slide 23 - Question ouverte

Noteer de meervoudsvorm van...
mens

Slide 24 - Question ouverte

Noteer de meervoudsvorm van...
vader

Slide 25 - Question ouverte

Noteer de meervoudsvorm van...
kantoor

Slide 26 - Question ouverte

Noteer de meervoudsvorm van...
voetbal

Slide 27 - Question ouverte

Noteer de meervoudsvorm van...
school

Slide 28 - Question ouverte

Vul het verkleinwoord in van....
koning

Slide 29 - Question ouverte

Vul het verkleinwoord in van....
huis

Slide 30 - Question ouverte

Vul het verkleinwoord in van....
ballon

Slide 31 - Question ouverte

Vul het verkleinwoord in van....
fiets

Slide 32 - Question ouverte

Vul het verkleinwoord in van....
kamer

Slide 33 - Question ouverte

Vul het verkleinwoord in van....
boterham

Slide 34 - Question ouverte