A2: Welkom in Teams en vervolg Als + Omdat en Want

Lezen
timer
30:00
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 150 min

Éléments de cette leçon

Lezen
timer
30:00

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
Want, omdat, maar, en en dus
Disk, Lowan of Diglin

Slide 2 - Diapositive

Hoe gaat het
met
jullie?
Welk seizoen??

Slide 3 - Diapositive

Dit gaan we vandaag doen.


  • Herhalen omdat en want
  • Uitleg en oefenen met als

Slide 4 - Diapositive

Lesdoel, na deze les:


  • Kunnen jullie goede zinnen maken met als en omdat.
  • Kunnen jullie het woord want in een zin gebruiken.
  • Weten jullie ook hoe je en, maar, dus en of kunt gebruiken.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Een zin maken met omdat 
Als een zin begint met omdat of als staat wie of wat op de 1e plaats, dan de rest en het werkwoord achteraan:

Ik blijf thuis,              omdat          ik      hoofdpijn  heb.
Ik geef een feestje,  omdat          ik      jarig             ben.

Slide 7 - Diapositive


Ik ben blij, omdat /nu /schijnt/de zon/

Slide 8 - Question ouverte


Iedereen is vrolijker, omdat / is / het / mooi weer /

Slide 9 - Question ouverte


's Morgens kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Middags kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...
's Avonds kan ik niet eten,
want ik denk aan jou...

's Nachts kan ik niet slapen,




want ik heb honger !!!

Slide 10 - Diapositive

We hebben tot nu toe Omdat en Als gebruikt om van 2 korte zinnen 1 lange zin te maken.
Als je Omdat of Als gebruikt, verandert de volgorden in de zin
omdat -> reden
als-> tijdstip

Het woord Want geeft ook de reden aan, maar de volgorde in de zin verandert niet.

Slide 11 - Diapositive

want
Je kunt ook het woord want gebruiken om van 2 zinnen 1 lange zin te maken.
Een zin die met want begint, is een hoofdzin.

In een hoofdzin staat wie/wat op de 1e plaats, dan het 1e werkwoord, dan de rest en daarna het 2e werkwoord.

Slide 12 - Diapositive

WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Hij kan vandaag niet naar school komen.
               Hij heeft straks een Corona-test.

Hij kan vandaag niet naar school komen,
want     hij heeft straks een Corona-test.

Slide 13 - Diapositive

na WANT -> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest
Zij is verdrietig. Zij mist haar vriendje.

Zij is verdrietig,
want    zij        mist         haar vriendje.

Slide 14 - Diapositive

na WANT-> eerst wie/wat, dan 1e werkwoord, dan rest, dan 2e werkwoord
Ik heb goed mijn best gedaan.
             Ik wilde graag een goed cijfer halen.

Ik heb goed mijn best gedaan,
want    ik      wilde       graag een goed cijfer     halen.

Slide 15 - Diapositive

Goed of fout:
Ik ga eten koken, want ik honger heb.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

antwoord:



Ik ga eten, want     ik     heb      honger.

Slide 17 - Diapositive

Goed of fout:
Ik ben een beetje moe,
want ik heb 15 km gefietst.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quiz

antwoord:
Ik ben een beetje moe,
want    ik     heb    15 km    gefietst.

Slide 19 - Diapositive

Maak een zin met, maarwant of omdat

Slide 20 - Diapositive


Ik hoef niet te lopen, want


A
ik met de bus ben.
B
met de bus ik ben.
C
ik ben met de bus.
D
ik met de bus ben.

Slide 21 - Quiz

Ik ben nu buiten, maar
A
ik naar binnen wil heel graag.
B
ik wil heel graag naar binnen.
C
ik heel graag naar binnen wil.
D
heel graag ik naar binnen wil.

Slide 22 - Quiz



Ik ben met de auto, want
A
mijn fiets is kapot.
B
mijn kapot is fiets.
C
mijn fiets kapot is.
D
mijn is kapot fiets.

Slide 23 - Quiz

Ik ga naar de Jumbo of
A
ik ga toch naar de Aldi.
B
ik toch ga naar de Aldi.
C
toch ik ga naar de Aldi.
D
naar de Aldi.

Slide 24 - Quiz



Ik wil graag verhuizen, want
A
ik een huis met een tuin wil.
B
ik met een tuin wil een huis.
C
een huis met een tuin ik wil.
D
ik wil een huis met een tuin.

Slide 25 - Quiz

Ik koop nieuwe schoenen, omdat
A
mijn hond kapot gebeten heeft ze.
B
kapot gebeten mijn hond heeft ze.
C
mijn hond ze kapot heeft gebeten.
D
mijn hond ze heeft gebeten kapot.

Slide 26 - Quiz



Ik heb mijn tas ingepakt, want

A
ga ik slapen bij mijn tante.
B
ik ga bij mijn tante slapen.
C
bij mijn tante ga ik slapen.
D
bij mijn tante slapen ik ga.

Slide 27 - Quiz

Maak 1 zin en gebruik: want
Het is een lichte huiskamer. De
ramen zijn groot.

Slide 28 - Question ouverte

Maak 1 zin en gebruik omdat:
Ik loop 's avonds niet graag
alleen buiten. Ik ben bang in het
donker.

Slide 29 - Question ouverte

Maak 1 zin en gebruik maar..
Mijn kinderen gaan graag
naar de kinderboerderij. Zij gaan ook graag naar
de bioscoop.

Slide 30 - Question ouverte

Jantje bestelt een pizza bij de pizzeria.
''Wil je hem in 4 of in 12 stukken?",
vraagt de pizzabakker.
"In 4 stukken graag", antwoordt Jantje,
"want ik kan er echt geen 12 opeten!"

Slide 31 - Diapositive

Een zin met en, maar, dus, of werkt op dezelfde manier als een zin met want:

Je kunt de woorden want, en, maar, dus en of gebruiken om van 2 zinnen 1 zin te maken.
Na één van deze woorden komt een hoofdzin.

In een hoofdzin staat wie/wat op de 1e plaats, dan het 1e werkwoord, dan de rest en daarna het 2e werkwoord:

Slide 32 - Diapositive

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
 Je wilt goed Nederlands leren. Je moet veel oefenen.     
          Je   wilt        goed Nederlands leren,
dus   je   moet     veel                             oefenen.

 Ik loop naar de winkel. Ik ga met de fiets.
           Ik           loop          naar de winkel,
of       ik           ga              met de fiets.

Slide 33 - Diapositive

Na en, maar, want, dus en of verandert er eigenlijk niets.
Mijn man is 50. Ik ben 48 jaar oud.
Mijn man is 50
en         ik               ben   48 jaar oud.
    
Ik wil naar binnen. De deur is op slot.            
Ik wil naar binnen,
maar   de deur   is        op slot.


Slide 34 - Diapositive

Zelfstandig werken

Slide 35 - Diapositive

Dit waren de Lesdoelen:

Als het goed is:

  • Kunnen jullie goede zinnen maken met als en omdat.
  • Hebben we geoefend met het woord want in een zin.
Is dat gelukt?

Slide 36 - Diapositive

Huiswerk voor volgende week:
Maak het werkblad over
en, maar, want, dus, of.
Maak de zinnen in de goede volgorde af

Slide 37 - Diapositive