Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
H4 Waarnemen en reageren
4.1 Waarnemen
4.2 Zien en horen
4.3 Proeven, ruiken, voelen
4.4 Zenuwstelsel
Slide 1 - Diapositive
harde oogvlies / oogwit
pupil
traanbuis
traanklier
wenkbrauw
wimpers
iris
ooglid
oogspier
Slide 2 - Question de remorquage
gehoorbeentjes
gehoorgang
gehoorzenuw
oorschelp
oorsmeerkliertjes
slakkenhuis
trommelholte
trommelvlies
Slide 3 - Question de remorquage
Reukzintuig
Neusslijmvlies
Neusholte
Geurstoffen
Tong
Keelholte
Slide 4 - Question de remorquage
orgaan
zintuigen
prikkel
oog
oor
neus
tong
huid
warmte
huid
kou
huid
hoe voelt een voorwerp aan
huid
pijn
lichtzintuig
gehoorzintuig
reukzintuig
smaakzintuig
warmtezintuig
koudezintuig
tastzintuig
pijnzintuig
licht
geluid
geurstoffen
smaakstoffen
Slide 5 - Question de remorquage
Informatie uit je omgeving =
A
Gedrag
B
Impuls
C
Prikkel
D
Zenuw
Slide 6 - Quiz
Duizenden dunne draadjes =
A
Gedrag
B
Impuls
C
Prikkel
D
Zenuw
Slide 7 - Quiz
Alle reacties op prikkels samen =
A
Gedrag
B
Impuls
C
Prikkel
D
Zenuw
Slide 8 - Quiz
Elektrische stroompjes =
A
Gedrag
B
Impuls
C
Prikkel
D
Zenuw
Slide 9 - Quiz
Route van de prikkel tot je actie:
start
actie
hersenen
impuls
impuls
prikkel
spier
zenuw
zenuw
zintuig
Slide 10 - Question de remorquage
Je wordt je in het donker bewust van een plotselinge beweging in je hoofd. Waar bevinden zich zintuigen die die bewegingen van je hoofd waarnemen en doorgeven?
A
in je gehoorbeentjes
B
in je halfcirkelvormige kanalen
C
in je netvliezen
D
in je slakkenhuizen
Slide 11 - Quiz
Juan maakt voor zichzelf een kop koffie met veel suiker. Hij neemt een slok van de gloeiend hete koffie.
Sleep de zintuigen in het goede vak.
De slok koffie is voor dit zintuig GEEN adequate prikkel.
De slok koffie is voor dit zintuig WEL een adequate prikkel.
Koudezintuig in de huid
Pijnzintuig in de huid
Reukzintuig
Smaakzintuig
Warmtezintuig in de huid
Slide 12 - Question de remorquage
De eerste tijd dat je een armband draagt, voelt dat vreemd. Na een paar dagen voel je de armband niet meer. Wat is de verklaring daarvoor?
A
Je bent aan de armband gewend geraakt.
B
Je bent vergeten dat je de ring aangedaan had.
C
Je drempelwaarde is lager geworden.
D
Je huidzintuigen werken beter samen.
Slide 13 - Quiz
Buis van Eustachius
Evenwichtszintuig
Oorschelp
Slakkenhuis
Trommelholte
Trommelvlies
Slide 14 - Question de remorquage
Hier worden trillingen omgezet in impulsen.
Slide 15 - Question de remorquage
Nummer 1 & 3 geven aan wat je ziet. Nr. 2 & 4 geven je ooglens & lensbandjes aan. Welke uitspraak over de nummer 1 is juist?
A
Een bewuste reactie
B
bolle lens &
slappe lensbandjes
C
platte lens &
gespannen lensbandjes
D
platte lens &
slappe lensbandjes
Slide 16 - Quiz
Hoe komen de door deze hormoonklieren geproduceerde hormonen waar ze nodig zijn?
A
Alleen via bloedvaten
B
Alleen via de eileiders
C
Alleen via de lymfe
D
Via de bloedvaten en de eileiders
Slide 17 - Quiz
De grote hersenen regelen de bewustwording.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 18 - Quiz
De grote hersenen regelen de coördinatie van bewegingen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quiz
Gevoelszenuwcellen leiden impulsen van hersenen naar zintuigen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quiz
Impulsen verplaatsen zich via de uitlopers van zenuwcellen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 21 - Quiz
Welke typen zenuwcellen zijn hier getekend?
A
1 & 2 bewegingszenuwcellen
B
1 bewegingszenuwcel
2 gevoelszenuwcel
C
1 gevoelszenuwcel
2 bewegingszenuwcel
D
1 & 2 gevoelszenuwcellen
Slide 22 - Quiz
wordt door de grote hersenen geregeld
wordt door de hersenstam geregeld
wordt door de kleine hersenen geregeld
Je ademt tijdens je slaap
Je denkt na over een vraag van een toets
Je loopt blind over een evenwichtsbalk
Je ziet een verkeerslicht
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Goed
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Fout
Slide 23 - Question de remorquage
Welke bewering over reflexen is juist?
A
Dankzij reflexen weet je snel wet er in je omgeving gebeurt.
B
De impulsen van de niesreflex gaan via de kleine hersenen.
C
De kniepeesreflex beschermt tegen pijn.
D
Reflexen zorgen dat je snel reageert in onverwachte situaties.
Slide 24 - Quiz
Deze hormoonklier(en) regelt het glucosegehalte van het bloed.
Je mag meerdere antwoorden kiezen! Er kan 1 antwoord goed zijn, maar het kunnen er ook 2, 3 of alle 4 zijn.
A
Bijnier
B
Eierstok
C
Hypofyse
D
Zaadbal
Slide 25 - Quiz
Deze hormoonklier(en) regelt veranderingen in de puberteit.
Je mag meerdere antwoorden kiezen! Er kan 1 antwoord goed zijn, maar het kunnen er ook 2, 3 of alle 4 zijn.
A
Bijnier
B
Eierstok
C
Hypofyse
D
Zaadbal
Slide 26 - Quiz
Deze hormoonklier(en) regelt de werking van andere hormoonklieren.
Je mag meerdere antwoorden kiezen! Er kan 1 antwoord goed zijn, maar het kunnen er ook 2, 3 of alle 4 zijn.
A
Bijnier
B
Eierstok
C
Hypofyse
D
Zaadbal
Slide 27 - Quiz
Welke uitspraak over de pupilreflex is juist? Een pupilreflex ontstaat ...
A
alleen als de hoeveelheid licht afneemt
B
alleen als de hoeveelheid licht toeneemt
C
als jij dat zelf wilt,
je beslist dit met je hersenen
D
zowel bij het afnemen als het toenemen van de hoeveelheid licht
Slide 28 - Quiz
Paarden hebben speciale haren rond hun lippen, deze haren zitten dieper in de huid dan de andere. Met deze speciale haren voelen de paarden het verschil tussen gras en steentjes en takjes. Mensen hebben zulke speciale haren niet. Waarmee zijn deze speciale haren het best te vergelijken?
A
Menselijke hoofdharen
B
Menselijke neusharen
C
Met de vingertoppen
D
Met zintuigen op de tong
Slide 29 - Quiz
Baby's kunnen melk drinken zonder dat eerst te hoeven leren. Wat is daarvoor de verklaring?
A
Baby's hebben geen tijd om melk te leren drinken omdat ze veel andere dingen moeten leren.
B
Baby's hebben geen tijd om melk te leren drinken omdat ze elke dag heel veel moeten slapen.
C
Iets leren kost tijd en melk kunnen drinken is te belangrijk om dat eerst nog te moeten leren.
D
Niet alle baby's zijn even slim en dan is de kans te groot dat het fout gaat als ze eerst melk moeten leren drinken.
Slide 30 - Quiz
Iedereen heeft testosteron in hun bloed, maar niet evenveel. Mannen: 32,9 nmol/l & vrouwen: 1,8 nmol/l testosteron. Hoeveel keer zo hoog is het testosterongehalte bij die mannen? Noteer je berekening.