Modalverben D2

Willkommen!
Was machen wir heute? 
-Erklärung neue Grammatik: Modalverben 
-Üben mit Modalverben 
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Willkommen!
Was machen wir heute? 
-Erklärung neue Grammatik: Modalverben 
-Üben mit Modalverben 

Slide 1 - Diapositive

Was sind Modalverben? 
Een modaal werkwoord  (Modalverb)
  • staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
  •  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 2 - Diapositive

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Wij kunnen morgen niet naar school fietsen."

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het Modalverb in deze zin?
"Zij mogen geen snoep eten."

Slide 4 - Question ouverte

Pia muss dringend zur Toilette.

Slide 5 - Diapositive

Übersetze diesen Satz:
Pia muss dringend zur Toilette

Slide 6 - Question ouverte

"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 7 - Diapositive

Übersetze diesen Satz:
"Du sollst deine Zähne putzen!"

Slide 8 - Question ouverte

Als het goed is, heb je 'müssen' en 'sollen' beide als 'moeten' vertaald. Maar wat is het verschil? 

Kijk nu nog eens goed naar de twee plaatjes... 

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

weten
lusten, aardig vinden, leuk vinden
willen
mogen (toestemming hebben)
kunnen
moeten ( de wil van iemand anders moeten doen)
moeten (noodzaak, het kan niet anders)
dürfen
können
müssen
mögen
sollen
wissen
wollen

Slide 11 - Question de remorquage

Wat valt je bij de vervoeging van deze werkwoorden op?

Slide 12 - Question ouverte

Was fällt dir auf? 
Bij een modaal werkwoord in het Duits:

  • Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  • Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

Slide 13 - Diapositive

Dus: Bij welke vorm hebben modale werkwoorden ook al weer geen uitgang?
A
ich en du
B
ich en er/sie/es
C
ich en wir
D
er/sie/es en ihr

Slide 14 - Quiz

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 15 - Diapositive

Übersetze diesen Satz: Ich kann Deutsch sprechen

Slide 16 - Question ouverte

Lisa mag einen Apfel.

Slide 17 - Diapositive

Übersetze diesen Satz:
Lisa mag einen Apfel

Slide 18 - Question ouverte

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 19 - Diapositive

Übersetze diesen Satz:
Der Hund darf hier reingehen

Slide 20 - Question ouverte

Paul will zu Lisa gehen.

Slide 21 - Diapositive

Übersetze diesen Satz:
Paul will zu Lisa gehen

Slide 22 - Question ouverte

Die Schüler wissen die Antwort.

Slide 23 - Diapositive

Übersetze diesen Satz:
Die Schüler wissen die Antwort

Slide 24 - Question ouverte

Du__________ deinen Freund gern, oder?
A
musst
B
magst
C
darfst
D
kannst

Slide 25 - Quiz

Wie lange ....... (mogen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 26 - Quiz

Weißt du, ob er Spinat ....... (lusten).
A
mag
B
magt
C
mög
D
mögt

Slide 27 - Quiz

Herr Lehrer, das ...... (kunnen) Sie doch nicht machen!
A
kannen
B
können
C
konnen
D
könnt

Slide 28 - Quiz

Er ....... (mogen) bis 12 Uhr ausgehen.
A
darf
B
darft
C
dürft
D
mag

Slide 29 - Quiz

Ich ______ es morgen machen.
A
sall
B
solle
C
sollen
D
soll

Slide 30 - Quiz

Er(weten)…….. noch nicht so viel.

Slide 31 - Question ouverte

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Slide 32 - Question ouverte

________ (kunnen) du diese Woche kommen?
Nein, leider kann ich diese Woche nicht
kommen.

Slide 33 - Question ouverte

Was ________ (lusten) Sie am liebsten? Eis mit oder ohne
Sahne?

Slide 34 - Question ouverte

.... ihr, wo die Notausgänge sind?
A
weißt
B
wisst
C
wist
D
weten

Slide 35 - Quiz

.... du heute unbedingt zum Training?
A
Musst
B
Müsst

Slide 36 - Quiz

Niemand..., wie die Ergebnisse sind
(wissen)

Slide 37 - Question ouverte