Taal thema 6 week 2, les 6, 7 en 9

Taal woordenschat
thema 6 week 2 les 6
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Taal woordenschat
thema 6 week 2 les 6

Slide 1 - Diapositive

Wat voor soort gedicht is dit?
A
poëzie
B
het sonnet
C
limerick
D
illustreren

Slide 2 - Quiz

Wat betekent ´lief en leed delen´?

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen zelfverzekerd en onzeker?

Slide 4 - Question ouverte

Wat betekent `iemand straal voorbij lopen`?

Slide 5 - Question ouverte

Wat betekent ´je tanden bloot lachen´?

Slide 6 - Question ouverte

Wat hebben jullie geleerd? 
  1. de poëzie / de dichter / de bijlage
  2. het potlood / illustreren / de televisie
  3. bescheiden / brutaal / rustig
  4. de teleurstelling / vertrouwen in jezelf / zelfverzekerd
  5. sindsdien / toen / druk
  6. de limerick / het sonnet / het verhaal
Welk woord hoort er niet bij?

Slide 7 - Diapositive

Wat hebben jullie geleerd? 
1. Toen mijn moeder hem het eerst zag, ________ zij hem ______ . 
2. Hij vond haar meteen mooi, mijn moeder _____ had niets in de gaten.
3. MIjn vader was heel _____ en werd daar een beetje _____ van.
4. Sindsdien liep hij haar achterna.
    Ze maakte toen een grapje en hij _____.
5. Toen probeerde hij het met ___ en maakt een prachtig ____ voor haar.
6. Nu _____ al twaalf jaar ____ .


Welk woord past op de lege plek?
daarentegen - liep straal voorbij - poëzie - delen lief en leed - sonnet - lachte zijn tanden bloot - onzeker - bescheiden

Slide 8 - Diapositive

Les 7 - stoffelijk bijvoegelijk naamwoord
Wat is een bijvoegelijk naamwoord ook al weer?

Slide 9 - Diapositive

Stoffelijk bijvoegelijke naamwoord: 
  • zegt van welke stof het zelfstandig naamwoord gemaakt is.
  • eindigt meestal op -en. 

    De gouden koets van de koningin.
    De ijzeren haak hangt aan de muur.

Slide 10 - Diapositive

Wat hebben jullie geleerd? 
1. Hij schrijft een mooi gedicht over een houten hart.
2. Hij stopt het papieren gedicht in haar katoenen jas.
3. In die jaszak zit ook een grijze, metalen fietssleutel. 


Wat is het stoffelijk bijvoegelijk naamwoord in deze zin?

Slide 11 - Diapositive

Wat hebben jullie geleerd? 
1. Ik heb ruzie met mijn ______ zusje.
2. Ik heb haar _____ pop kapotgemaakt.
3. De _____ arm brak er per ongeluk af.
4. Maar zij trok het deurtje open van mijn ____ poppenhuis.
5. Nu dreigt zijn mijn ____ oorbellen uit het raam te gooien.
6. Ik heb een ____ ruzie met mijn zusje, als dat maar weer goed komt!


Welk stoffelijk bijvoegelijk naamwoord past in de zin? Als er geen stoffelijk bijvoegelijk naamwoord past, kies je een andere bijvoegelijk naamwoord.

Slide 12 - Diapositive

Letterlijk of figuurlijk?
Ik snap er geen bal van.

Slide 13 - Diapositive

Letterlijk
Letterlijk betekent dat je met je woorden precies zegt wat je bedoelt.


Slide 14 - Diapositive

Figuurlijk
Figuurlijk betekent dat je met woorden iets anders bedoelt dan je letterlijk zegt.

Slide 15 - Diapositive

Ik snap er geen bal van.

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 16 - Quiz

Opa en oma vieren hun gouden bruiloft.

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 17 - Quiz

Maak je toch niet zo dik!

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 18 - Quiz

Daar loopt een echte dichter over straat.

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 19 - Quiz

Hij heeft een hart van steen.

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 20 - Quiz

Daar staat een boom van een vent.

A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 21 - Quiz