Grammatica & Zinnen schrijven les 3: voegwoorden/signaalwoorden en zinsverbanden

Nederlands

Grammatica & Zinnen schrijven
    Signaalwoorden en zinsverbanden

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands

Grammatica & Zinnen schrijven
    Signaalwoorden en zinsverbanden

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel

Herhaling van §2 en 3 van cursus 1: Signaalwoorden en tekstverbanden

Slide 2 - Diapositive

Chronologisch / tijd
Geeft de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde aan
Signaalwoorden: daarna, dan, eerst, toen, vervolgens, voordat, vroeger.
Voorbeeldzin: Eerst komt er nog een proefwerkweek, voordat mijn zomervakantie begint.

Slide 3 - Diapositive

Concluderend
Schrijver trekt een conclusie uit eerdere informatie uit de tekst. Signaalwoorden: dus, al met al, concluderend, daarom
Voorbeeldzin: Ik vind signaalwoorden moeilijk en daarom moet ik nu goed opletten.

Slide 4 - Diapositive

Opsommend
Zaken worden achter elkaar beschreven 
Signaalwoorden: bovendien, daarnaast, ook, om te beginnen, ten eerste, ten tweede, tenslotte, verder, vervolgens
Voorbeeldzin: Om te beginnen ga ik mijn leerwerk plannen om vervolgens elke dag wat te leren.

Slide 5 - Diapositive

Samenvattend
Schrijver geeft een korte samenvatting van wat al eerder in de tekst staat
Signaalwoorden: al met al, kortom, met andere woorden, samengevat.
Voorbeeldzin: Ik heb straks 8 toetsen de maken in de proefwerkweek en voor elke toets moet ik veel leren. Kortom: ik zit alleen maar op m'n kamer de komende dagen.

Slide 6 - Diapositive

Tegenstellend
Schrijver laat tegenovergestelde zaken zien
Signaalwoorden: aan de ene kant, aan de andere kant, daarentegen, hoewel, maar, ondanks dat.
Voorbeeldzin: Ik vind het wel belachelijk veel om zoveel toetsen te krijgen, maar als ik mijn huiswerk altijd gemaakt en gesnapt heb, moet het gaan lukken!

Slide 7 - Diapositive

Toelichtend
Schrijver laat extra informatie zien (vaak in de vorm van een voorbeeld)
Signaalwoorden: als, bijvoorbeeld, denk aan, neem nou, zo, zoals
Voorbeeldzin: Van die 8 toetsen, denk ik dat er eentje goed te doen is. Neem nou Nederlands; eigenlijk weet ik precies wat ik daarvoor moet kunnen.

Slide 8 - Diapositive

Doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken
Signaalwoorden: door middel van, met behulp van, om te, opdat, zodat
Voorbeeldzin: Voor alle andere toetsen ga ik mezelf opsluiten in mijn kamer (middel),  zodat ik alle rust heb om te leren (doel).

Slide 9 - Diapositive

Oorzakelijk verband
Laat zien waardoor iets gebeurt (buiten je wil)
Signaalwoorden: als gevolg van, daardoor, doordat, zodat, waardoor.
Voorbeeldzin: Doordat het glad is (oorzaak), gaan veel fietsers onderuit (gevolg).

Slide 10 - Diapositive

Redengevend verband
Laat zien waarom iets gebeurt/iemand iets doet
Signaalwoorden: daarom, dankzij, dus, namelijk
Voorbeeldzin: Omdat het glad is (reden), loop ik heel voorzichtig naar school (besluit).

Slide 11 - Diapositive

Toegevend verband
Geeft de andere kant van een zaak aan
Signaalwoorden: hoewel, desondanks, ook al, ofschoon, weliswaar
Voorbeeldzin: Hoewel ik veel moet leren voor de toetsweek, kan ik daar wel mooie cijfers halen.

Slide 12 - Diapositive

Vergelijkend verband
Laat overeenkomst óf verschil zien
Signaalwoorden: evenals, in vergelijking met, net....als, meer/betergroter dan 
Voorbeeldzin: Voor de toetsweek in januari hoefde ik minder te doen in vergelijking met de aankomende toetsweek.

Slide 13 - Diapositive

Voorwaardelijk verband
Maakt duidelijk onder welke voorwaarde iets gebeurt
Signaalwoorden: als, in het geval dat, mits, tenzij.
Voorbeeldzin: Ik ga gewoon over naar de derde klas, mits ik natuurlijk de proefwerkweek niet verpruts.

Slide 14 - Diapositive

Opdracht bij geluidsfragmenten
Luister naar de geluidsfragmenten. Het zijn er 6!.
Bij ieder fragment horen 2 slides:
- open vraag: Welk signaalwoord hoor je?
- quizvraag: Welk zinsverband hoort daarbij?

Opdracht:
Noteer het signaalwoord dat je hoort. 
Kies het bijbehorende zinsverband.

Slide 15 - Diapositive

Fragment 1
Welk signaalwoord hoor je?

Slide 16 - Question ouverte

Fragment 1
Welk zinsverband hoort daarbij?
A
oorzaak-gevolg
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
voorwaarde

Slide 17 - Quiz

Fragment 2
Welk signaalwoord hoor je?

Slide 18 - Question ouverte

Fragment 2
Welk zinsverband hoort daarbij?
A
oorzaak-gevolg
B
reden
C
conclusie
D
voorbeeld

Slide 19 - Quiz

Fragment 3
Welk signaalwoord hoor je?

Slide 20 - Question ouverte

Fragment 3
Welk zinsverband hoort daarbij?
A
doel-middel
B
oorzaak-gevolg
C
vergelijking
D
reden

Slide 21 - Quiz

Fragment 4
Welk signaalwoord hoor je?

Slide 22 - Question ouverte

Fragment 4
Welk zinsverband hoort daarbij?
A
doel-middel
B
voorbeeld
C
oorzakelijk
D
reden

Slide 23 - Quiz

Fragment 5
Welk signaalwoord hoor je?

Slide 24 - Question ouverte

Fragment 5
Welk zinsverband hoort daarbij?
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
tegenstelling
D
reden

Slide 25 - Quiz

Fragment 6
Welke signaalwoorden hoor je?

Slide 26 - Question ouverte

Fragment 6
Welk zinsverband hoort daarbij?
A
middel-doel
B
opsomming
C
reden
D
voorwaarde

Slide 27 - Quiz