NN 3 - Spelling 1 - werkwoordsvormen

NN 3 - Spelling 1 - werkwoordsvormen

Je herhaalt wat werkwoordsvormen zijn.

 Je kan werkwoordsvormen correct spellen. 




1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

NN 3 - Spelling 1 - werkwoordsvormen

Je herhaalt wat werkwoordsvormen zijn.

 Je kan werkwoordsvormen correct spellen. 




Slide 1 - Diapositive

sterk+zwak ww. 
Wat 
Wat is een sterk werkwoord?
Wat is een zwak werkwoord?



Slide 2 - Diapositive

7 Werkwoordsvormen

Slide 3 - Diapositive

1. Infinitief [inf]
Het infinitief heet ook wel het hele werkwoord.
De vorm verandert niet.

Vaak in combinatie met een hulpwerkwoord of te:

Wij moeten vanavond
thuisblijven.
Ik hoop je later te zien!

Slide 4 - Diapositive

2. Persoonsvorm tegenwoordige tijd [pvtt]
De [pv] kan van getal veranderen.
De vorm verandert dan ook.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

jij/hij/zij vraagt
jij/hij/zij pakt
jij/hij/zij hebt
jij/hij/zij leeft

ik vraag
ik pak
ik heb
ik leef

wij/jullie/zij vragen
wij/jullie/zij pakken
wij/jullie/zij hebben
wij/jullie/zij leven 
ik-vorm (stam)
meervoud = infinitief
stam + t

Slide 5 - Diapositive

3. Persoonsvorm verleden tijd [pvvt]
De [pv] kan van getal en tijd veranderen.
De vorm verandert dan ook.
Zwakke werkwoorden zijn regelmatig:
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

ik/jij/hij/zij maakte
ik/jij/hij/zij leefde
ik/jij/hij/zij fietste
ik/jij/hij/zij reisde

ik maak
ik leef
ik fiets
ik reis

wij/jullie/zij maakten
wij/jullie/zij leefden
wij/jullie/zij fietsten
wij/jullie/zij reisden
ik-vorm (stam)
stam + ten/den
stam + te/de

Slide 6 - Diapositive

3. Persoonsvorm verleden tijd [pvvt]
De [pv] kan van getal en tijd veranderen.
De vorm verandert dan ook.
Sterke werkwoorden zijn onregelmatig:
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

ik/jij/hij/zij ging
ik/jij/hij/zij keek
ik/jij/hij/zij dronk
ik/jij/hij/zij mocht

ik ga
ik kijk
ik drink
ik mag

wij/jullie/zij gingen
wij/jullie/zij keken
wij/jullie/zij dronken
wij/jullie/zij mochten
ik-vorm (stam)
stam + ten/den
stam + te/de

Slide 7 - Diapositive

Met zijn vriendelijke woorden ... Joep ieder meisjeshart.
[pvtt]
A
verovert
B
veroverd
C
verover
D
veroverde

Slide 8 - Quiz

De brandweer ... het paasvuur,
dat te hard ... .
[pvtt]
A
blus, brand
B
blust, brand
C
blust, brandt
D
blus, brandt

Slide 9 - Quiz

De storm ... huizen en ... bomen.

[pvvt]
A
verwoeste, beschadigte
B
verwoestte, beschadigde
C
verwoesde, beschadigte
D
verwoeste, beschadigde

Slide 10 - Quiz

... de verdachte wel toen je hem ... ?

[pvvt]
A
antwoorde, verhoordde
B
antwoordde, verhoorde
C
antwoordde, verhoordde
D
antwoorde, verhoorde

Slide 11 - Quiz

De boksers ... elkaar alsof
ze ... voor hun leven.
[pvvt]
A
bestrijdden, vechtten
B
bestreden, vechtten
C
bestrijdden, vochten
D
bestreden, vochten

Slide 12 - Quiz

... de kok ontslag omdat
hij de koning ... ?
[pvvt]
A
kreeg, bedroog
B
kreeg, bedriegde
C
krijgde, bedriegde
D
krijgde, bedroog

Slide 13 - Quiz


We ... naar een bootje
dat op het meer ... [pvvt]
A
zwemden, drijfde
B
zwommen, dreef
C
zwommen, drijfde
D
zwemden, dreef

Slide 14 - Quiz


Frans ... tot chef benoemd
en ... dat 20 jaar. [pvvt]
A
werd, bleef
B
wordde, bleef
C
werd, blijfte
D
wordde, blijfte

Slide 15 - Quiz


... de zakkenroller je portemonnee uit je achterzak? [pvvt]
A
Steelde
B
Stol
C
Stiel
D
Stal

Slide 16 - Quiz


De alpinist ... naar Nepal
en ... er een berg. [pvvt]
A
vloog, beklimde
B
vliegde, beklam
C
vliegde, beklom
D
vloog, beklom

Slide 17 - Quiz


... jullie dat pakje hier
of ... de post het af? [pvvt]
A
brachten, gaf
B
brengden, gaf
C
brengden, geefde
D
brachten, geefde

Slide 18 - Quiz


Toen Saul hem ... ,
... David zich in een grot. [pvvt]
A
zoekte, verschuilde
B
zocht, verschuilde
C
zocht, verschal
D
zocht, verschool

Slide 19 - Quiz

4. Gebiedende wijs [gw]
De gebiedende wijs wordt gebruikt voor een aansporing. Er staat geen onderwerp in de zin. 
De vorm verandert niet.

Probeer het eerst eens zelf!
Snij de wortels en kook ze in 10 minuten gaar.
Maar: Wees niet zo bang!


Slide 20 - Diapositive

5. voltooid deelwoord [vd]
Het voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Meestal samen met zijn, hebben, of worden. 
De vorm verandert veel.

Ik ben gisteren naar de supermarkt gegaan.
Wij hebben onze auto verkocht.
De lessen worden online georganiseerd.
Hij is lekker door het park gefietst.
Hebben jullie al ontbeten?

Slide 21 - Diapositive

6. onvoltooid deelwoord [od]
Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling nog bezig is (onvoltooid). Kan alleen of met een ander ww.
De vorm verandert niet: infinitief + d(e)

Zoekend loopt hij door de straat, hij weet het huisnummer niet.
Vrolijk lachend stapten de kinderen uit de bus.
Hij is zeilend de wereld over gereisd.

Slide 22 - Diapositive

De grizzlybeer kwam ...
op de toeristen af.
[od]
A
dreigend
B
gedreigd
C
dreigent
D
gedreigend

Slide 23 - Quiz

Bij een val op het ijs
heeft Jason zijn enkel ...
[vd]
A
verbrijzelt
B
gebrijzelt
C
verbrijzeld
D
geverbrijzeld

Slide 24 - Quiz

Na de match zijn de
supporters ... het veld ... .
[od/vd]
A
juichent, opgerend
B
juichend, opgerent
C
juichend, geoprend
D
juichend, opgerend

Slide 25 - Quiz

7. bijvoeglijk naamwoord [bn]
Van voltooide deelwoorden kun je een
bijvoeglijk naamwoord maken.
De vorm is zo kort mogelijk en verandert soms.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

geluisterd
verkocht
gebakken
vergroot

luisteren
verkopen
bakken
vergroten

de geluisterde podcast
een verkochte auto
het gebakken ei
de vergrote foto
infinitief
bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord

Slide 26 - Diapositive

7. bijvoeglijk naamwoord [bn]
Van onvoltooide deelwoorden kun je ook een
bijvoeglijk naamwoord maken.
De vorm is zo kort mogelijk en verandert soms.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)

luisterend
verkopend
bakkend
vergrotend

luisteren
verkopen
bakken
vergroten

een luisterend oor
de verkopende game
de bakkende bakker
een vergrotend effect
infinitief
bijvoeglijk naamwoord
onvoltooid deelwoord

Slide 27 - Diapositive

Heeft deze zeezeiler altijd een ... bestaan geleid?
[bn]
A
gezwerft
B
gezworven
C
zworvend
D
zwervend

Slide 28 - Quiz

De ... maximumtemperatuur werd niet gehaald.
[bn]
A
verwachten
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachtende

Slide 29 - Quiz

Maken

Maak opdrachten 1, 2, 3 en 4 (blz. 32-33)


Slide 30 - Diapositive

Huiswerk
Kijk opdracht 5 en 6 na.

- let goed op de spelling!

Slide 31 - Diapositive

Opdracht 2 - blz. 32
1. verovert
2. blust, brandt
3. vind, wordt
4. Voorspelt, regent

5. veronderstelt, hou(d)
6. vind, verwildert
7. vermoedt, halen
8. verheugt, aanvaardt

Slide 32 - Diapositive

Opdracht 3 - blz. 32
1. verwoestte, beschadigde
2. Antwoordde, verhoorde
3. ontruimde, dreigden
4. wroetten, plaatste

5. verafschuwde, pestten
6. arriveerde, blafte, gakte
7. vergokten, verspilden
8. Versperde

Slide 33 - Diapositive

Opdracht 5 - blz. 33
1. dreigend
2. verbrijzeld
3. juichend, gerend
4. gebaseerd

5. getoetst
6. mikkend, afgevuurd
7. gelost, gepakt
8. tergend

Slide 34 - Diapositive

Opdracht 6 - blz. 33
1. zwervend
2. verwachte
3. getrainde, luisterend
4. toeterend, verbrede

5. rijdende, misleide
6. kwetsende, geprikkelde
7. gearresteerde, ingerichte
8. stervend

Slide 35 - Diapositive

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: In 's Hertogenbosch wordt carnaval uitbundig gevierd.
B: In 's Hertogenbosch word carnaval uitbundig gevierd.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 36 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: Genietend van het landschap reisden we door Zwitserland.
B: Genietent van het landschap reisden we door Zwitserland.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 37 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: Wachtend op de stadsbus ben ik vanmiddag nat geregent.
B: Wachtend op de stadsbus ben ik vanmiddag nat geregend.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 38 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: Ontdekte de boswachter een smeulend vuurtje?
B: Ontdekte de boswachter een smeulende vuurtje?
A
A is correct
B
B is correct

Slide 39 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: Als de sneeuwstorm bedaardt, wordt de weg geveegt.
B: Als de sneeuwstorm bedaart, wordt de weg geveegd.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 40 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: Eet gevariëerd en braad niet in roomboter.
B: Eet gevariëerd en braadt niet in roomboter.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 41 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: Op de beslissenden momenten speelde Cruijff altijd goed.
B: Op de beslissende momenten speelde Cruijff altijd goed.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 42 - Quiz

Opdracht 7 - blz. 33
Welke spelling is correct?

A: In ons hotel kunt u genieten van een bruisend bad.
B: In ons hotel kun u genieten van een bruisent bad.
A
A is correct
B
B is correct

Slide 43 - Quiz

Aan de slag!
Maak opdracht 8 (blz. 34)
en lever deze vóór het eind van de les in  via Magister > Opdrachten
(word doc of foto)



Slide 44 - Diapositive

Lesdoelen
Je kent de verschillende werkwoordsvormen.

Je kunt deze correct spellen.



Slide 45 - Diapositive

Heb je nog een vraag?
Stel die dan hier.

Slide 46 - Question ouverte