Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
NN 3 - Spelling 1 - werkwoordsvormen
Je herhaalt wat werkwoordsvormen zijn.
Je kan werkwoordsvormen correct spellen.
Slide 1 - Diapositive
7 Werkwoordsvormen
Slide 2 - Diapositive
1. Infinitief [inf]
Het infinitief heet ook wel het hele werkwoord. De vorm verandert niet.
Vaak in combinatie met eenhulpwerkwoordofte:
Wij moeten vanavond thuisblijven.
Ik hoop je later te zien!
Slide 3 - Diapositive
2. Persoonsvorm tegenwoordige tijd [pvtt]
De [pv] kan van getal veranderen. De vorm verandert dan ook.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)
jij/hij/zij vraagt
jij/hij/zij pakt
jij/hij/zij hebt
jij/hij/zij leeft
ik vraag
ik pak
ik heb
ik leef
wij/jullie/zij vragen
wij/jullie/zij pakken
wij/jullie/zij hebben
wij/jullie/zij leven
ik-vorm (stam)
meervoud = infinitief
stam + t
Slide 4 - Diapositive
3. Persoonsvorm verleden tijd [pvvt]
De [pv] kan van getal en tijd veranderen. De vorm verandert dan ook. Zwakke werkwoorden zijn regelmatig:
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)
ik/jij/hij/zij maakte
ik/jij/hij/zij leefde
ik/jij/hij/zij fietste
ik/jij/hij/zij reisde
ik maak
ik leef
ik fiets
ik reis
wij/jullie/zij maakten
wij/jullie/zij leefden
wij/jullie/zij fietsten
wij/jullie/zij reisden
ik-vorm (stam)
stam + ten/den
stam + te/de
Slide 5 - Diapositive
3. Persoonsvorm verleden tijd [pvvt]
De [pv] kan van getal en tijd veranderen. De vorm verandert dan ook. Sterke werkwoorden zijn onregelmatig:
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)
ik/jij/hij/zij ging
ik/jij/hij/zij keek
ik/jij/hij/zij dronk
ik/jij/hij/zij mocht
ik ga
ik kijk
ik drink
ik mag
wij/jullie/zij gingen
wij/jullie/zij keken
wij/jullie/zij dronken
wij/jullie/zij mochten
ik-vorm (stam)
stam + ten/den
stam + te/de
Slide 6 - Diapositive
Met zijn vriendelijke woorden ... Joep ieder meisjeshart. [pvtt]
A
verovert
B
veroverd
C
verover
D
veroverde
Slide 7 - Quiz
De brandweer ... het paasvuur, dat te hard ... . [pvtt]
A
blus, brand
B
blust, brand
C
blust, brandt
D
blus, brandt
Slide 8 - Quiz
De storm ... huizen en ... bomen.
[pvvt]
A
verwoeste, beschadigte
B
verwoestte, beschadigde
C
verwoesde, beschadigte
D
verwoeste, beschadigde
Slide 9 - Quiz
... de verdachte wel toen je hem ... ?
[pvvt]
A
antwoorde, verhoordde
B
antwoordde, verhoorde
C
antwoordde, verhoordde
D
antwoorde, verhoorde
Slide 10 - Quiz
De boksers ... elkaar alsof ze ... voor hun leven. [pvvt]
A
bestrijdden, vechtten
B
bestreden, vechtten
C
bestrijdden, vochten
D
bestreden, vochten
Slide 11 - Quiz
... de kok ontslag omdat hij de koning ... ? [pvvt]
A
kreeg, bedroog
B
kreeg, bedriegde
C
krijgde, bedriegde
D
krijgde, bedroog
Slide 12 - Quiz
Huiswerk
1. Leer de theorie op bladzijde 31 (werkwoordsvorm 1,2,3)
2. Maak opdrachten 2, 3, 4 (blz. 32)
(zin 1 en 2 heb je al af)
Slide 13 - Diapositive
Huiswerk
Kijk opdracht 2 en 3 na.
- let goed op de spelling!
Slide 14 - Diapositive
Opdracht 2 - blz. 32
1. verovert
2. blust, brandt
3. vind, wordt
4. Voorspelt, regent
5. veronderstelt, hou(d)
6. vind, verwildert
7. vermoedt, halen
8. verheugt, aanvaardt
Slide 15 - Diapositive
Opdracht 3 - blz. 32
1. verwoestte, beschadigde
2. Antwoordde, verhoorde
3. ontruimde, dreigden
4. wroetten, plaatste
5. verafschuwde, pestten
6. arriveerde, blafte, gakte
7. vergokten, verspilden
8. Versperde
Slide 16 - Diapositive
Opdracht 4 - blz. 32 We ... naar een bootje dat op het meer ... [pvvt]
A
zwemden, drijfde
B
zwommen, dreef
C
zwommen, drijfde
D
zwemden, dreef
Slide 17 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 32 Frans ... tot chef benoemd en ... dat 20 jaar. [pvvt]
A
werd, bleef
B
wordde, bleef
C
werd, blijfte
D
wordde, blijfte
Slide 18 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 32 ... de zakkenroller je portemonnee uit je achterzak? [pvvt]
A
Steelde
B
Stol
C
Stiel
D
Stal
Slide 19 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 32 De alpinist ... naar Nepal en ... er een berg. [pvvt]
A
vloog, beklimde
B
vliegde, beklam
C
vliegde, beklom
D
vloog, beklom
Slide 20 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 32 ... jullie dat pakje hier of ... de post het af? [pvvt]
A
brachten, gaf
B
brengden, gaf
C
brengden, geefde
D
brachten, geefde
Slide 21 - Quiz
Opdracht 4 - blz. 32 Toen Saul hem ... , ... David zich in een grot. [pvvt]
A
zoekte, verschuilde
B
zocht, verschuilde
C
zocht, verschal
D
zocht, verschool
Slide 22 - Quiz
4. Gebiedende wijs [gw]
De gebiedende wijs wordt gebruikt voor een aansporing. Er staat geen onderwerp in de zin.
De vorm verandert niet.
Probeer het eerst eens zelf!
Snij de wortels en kook ze in 10 minuten gaar.
Maar: Wees niet zo bang!
Slide 23 - Diapositive
5. voltooid deelwoord [vd]
Het voltooid deelwoord geeft aan dat een handeling is afgerond (voltooid). Meestal samen met zijn, hebben, of worden. De vorm verandert veel.
Ik ben gisteren naar de supermarkt gegaan. Wij hebben onze auto verkocht.
De lessen worden online georganiseerd. Hij is lekker door het park gefietst.
Hebben jullie al ontbeten?
Slide 24 - Diapositive
6. onvoltooid deelwoord [od]
Het onvoltooid deelwoord geeft aan dat een handeling nog bezig is (onvoltooid). Kan alleen of met een ander ww. De vorm verandert niet: infinitief + d(e)
Zoekend loopt hij door de straat, hij weet het huisnummer niet. Vrolijk lachend stapten de kinderen uit de bus.
Hij is zeilend de wereld over gereisd.
Slide 25 - Diapositive
De grizzlybeer kwam ... op de toeristen af. [od]
A
dreigend
B
gedreigd
C
dreigent
D
gedreigend
Slide 26 - Quiz
Bij een val op het ijs heeft Jason zijn enkel ... [vd]
A
verbrijzelt
B
gebrijzelt
C
verbrijzeld
D
geverbrijzeld
Slide 27 - Quiz
Na de match zijn de supporters ... het veld ... . [od/vd]
A
juichent, opgerend
B
juichend, opgerent
C
juichend, geoprend
D
juichend, opgerend
Slide 28 - Quiz
7. bijvoeglijk naamwoord [bn]
Van voltooide deelwoorden kun je een
bijvoeglijk naamwoord maken.
De vorm is zo kort mogelijk en verandert soms.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)
geluisterd
verkocht
gebakken
vergroot
luisteren
verkopen
bakken
vergroten
de geluisterde podcast
een verkochte auto
het gebakken ei
de vergrote foto
infinitief
bijvoeglijk naamwoord
voltooid deelwoord
Slide 29 - Diapositive
7. bijvoeglijk naamwoord [bn]
Van onvoltooide deelwoorden kun je ook een
bijvoeglijk naamwoord maken.
De vorm is zo kort mogelijk en verandert soms.
ik-vorm (stam)ik-vorm (stam)
luisterend
verkopend
bakkend
vergrotend
luisteren
verkopen
bakken
vergroten
een luisterend oor
de verkopende game
de bakkende bakker
een vergrotend effect
infinitief
bijvoeglijk naamwoord
onvoltooid deelwoord
Slide 30 - Diapositive
Heeft deze zeezeiler altijd een ... bestaan geleid? [bn]
A
gezwerft
B
gezworven
C
zworvend
D
zwervend
Slide 31 - Quiz
De ... maximumtemperatuur werd niet gehaald. [bn]
A
verwachten
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachtende
Slide 32 - Quiz
Huiswerk
1. Leer de theorie op bladzijde 31 (werkwoordsvorm 4,5,6,7)
2. Maak opdrachten 5,6,7 (blz. 33-34)
(de eerste zinnen heb je al af)
Slide 33 - Diapositive
Huiswerk
Kijk opdracht 5 en 6 na.
- let goed op de spelling!
Slide 34 - Diapositive
Opdracht 5 - blz. 33
1. dreigend
2. verbrijzeld
3. juichend, gerend
4. gebaseerd
5. getoetst
6. mikkend, afgevuurd
7. gelost, gepakt
8. tergend
Slide 35 - Diapositive
Opdracht 6 - blz. 33
1. zwervend
2. verwachte
3. getrainde, luisterend
4. toeterend, verbrede
5. rijdende, misleide
6. kwetsende, geprikkelde
7. gearresteerde, ingerichte
8. stervend
Slide 36 - Diapositive
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: In 's Hertogenbosch wordt carnaval uitbundig gevierd. B: In 's Hertogenbosch word carnaval uitbundig gevierd.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 37 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: Genietend van het landschap reisden we door Zwitserland. B: Genietent van het landschap reisden we door Zwitserland.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 38 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: Wachtend op de stadsbus ben ik vanmiddag nat geregent. B: Wachtend op de stadsbus ben ik vanmiddag nat geregend.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 39 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: Ontdekte de boswachter een smeulend vuurtje? B: Ontdekte de boswachter een smeulende vuurtje?
A
A is correct
B
B is correct
Slide 40 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: Als de sneeuwstorm bedaardt, wordt de weg geveegt. B: Als de sneeuwstorm bedaart, wordt de weg geveegd.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 41 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: Eet gevariëerd en braad niet in roomboter. B: Eet gevariëerd en braadt niet in roomboter.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 42 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: Op de beslissenden momenten speelde Cruijff altijd goed. B: Op de beslissende momenten speelde Cruijff altijd goed.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 43 - Quiz
Opdracht 7 - blz. 33 Welke spelling is correct?
A: In ons hotel kunt u genieten van een bruisend bad. B: In ons hotel kun u genieten van een bruisent bad.
A
A is correct
B
B is correct
Slide 44 - Quiz
Aan de slag!
Maak opdracht 8 (blz. 34)
en lever deze vóór het eind van de les in via Magister > Opdrachten