Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
herhaling hoofdstuk 12 en 14
zuren
basen
zouten
Slide 1 - Diapositive
zuren
Slide 2 - Carte mentale
basen
Slide 3 - Carte mentale
Je kunt zout winnen uit zoutlagen in de grond en uit zeewater.
Bij welke methode wordt extractie gebruikt?
A
bij geen van beide
B
bij zeewater
C
bij zoutlagen
D
zowel bij zoutwinnen uit zoutlagen als uit zeewater
Slide 4 - Quiz
hoe maak je zouten?
Slide 5 - Carte mentale
Water met zout er in is een
A
Suspensie
B
Emulsie
C
Oplossing
Slide 6 - Quiz
Een zout oplossen
Zout oplossen in water
dan valt het uiteen
in ionen:
Slide 7 - Diapositive
Hydrateren
Slide 8 - Diapositive
Welke kleur krijgt rode koolsap in een zure oplossing?
Slide 9 - Question ouverte
Een base heeft een pH waarde van?
A
meer dan 7
B
minder dan 7
C
meer dan 14
D
minder dan 1
Slide 10 - Quiz
Waarvoor gebruik je basen bij schoonmaken?
A
ontkalken
B
ontkleuren
C
ontvetten
Slide 11 - Quiz
Welk deeltje is geen base
A
Sulfide-ion
B
Hydroxide-ion
C
Carbonaat-ion
D
Oxide-ion
Slide 12 - Quiz
Hoofdstuk 14 - rekenen aan neerslag reacties
Slide 13 - Diapositive
5.2 polaire en apolaire stoffen
Slide 14 - Diapositive
Aan het einde van de les kun je
De elektronegativiteit opzoeken in de binas
een polaire binding aangeven
weet je wat een VdW kracht is
kan je rekenen met neerslag reacties
Slide 15 - Diapositive
Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.
Slide 16 - Diapositive
Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.
Slide 17 - Diapositive
Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.
Slide 18 - Diapositive
Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.
Slide 19 - Diapositive
Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als: 150 mL 0,20 M aluminiumchloride en 300 mL 0,30 M zilvernitraat worden gemengd.
Slide 20 - Diapositive
Bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als je 250 mL van 0,4 M natriumhydroxide oplossing toevoegt aan 300 mL van 0,8 M koper(||)nitraat
Slide 21 - Diapositive
VdW bindingen
Slide 22 - Diapositive
VdW bindingen
- Kracht tussen moleculen
- Groter en zwaarder molecuul = hoger smelt en kookpunt
Slide 23 - Diapositive
kookpunten van moleculen
- hexaan= 69 °C
- methaan = -161,6 °C,
- 1,1,1-trichloorethaan = 74 °C,
- propaan = -42 °C
- water = 100 °C
Slide 24 - Diapositive
Water
Water is bijzonder = 18,02 g/mol
kookpunt = 100 °C
Laat veel stoffen oplossen
Kan afbuigen als het bijvoorbeeld in de buurt komt van lading
Hoe kan dat? --> water is een polair molecuul (heeft polaire atoombinding)
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Slide 28 - Diapositive
Hoe kan dat?
Door een verschil in elektronegativiteit
elektronegativiteit = waarde hoe hard een atoom aan de elektronen trekt
Hoe hoger de waarde = hoe harder een atoom trekt = hoe meer negatief hij wordt
Je berekent dan het verschil in EN tussen twee atomen
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Diapositive
Elektronegativiteit waardes te vinden in tabel 40A.
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Diapositive
Hoe kan dat?
H-O-H
H = 2,1
O = 3,5
Verschil is 3,5 - 2,1 = 1,4 dus polair
O trekt harder aan de elektronen = meer negatief
Slide 34 - Diapositive
Slide 35 - Diapositive
Dipool
Polen (denk aan Natuurkunde) hebben een lading +/-
Een polair molecuul is dus een dipool molecuul en een apolaire stof niet.
Wat doet lading als het bij elkaar in de buurt komt?
Slide 36 - Diapositive
dipool-dipool
.
dipool-dipool >> VdW
Zorgt o.a. voor stijging in het kook/smelt punt
Slide 37 - Diapositive
Ruimtelijke bouw
Als het molecuul symmetrisch is --> heffen ladingen elkaar op = apolair (BiNaS tabel 55)
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Weektaak
18, 20, 21
+
bereken hoeveel gram neerslag er ontstaat als 200 mL 0,30 M ijzer(III)sulfaat en 300 mL 0,50 M lood(II)nitraat worden
gemengd.
Slide 40 - Diapositive
Neerslag reacties
Ionen die voor en na de reactiepijl onveranderd aanwezig zijn noemen we tribune ionen.
Deze ionen reageren niet mee en worden weg gestreept uit een reactievergelijking.
Slide 41 - Diapositive
Schrijf de naam van het zout op.
Schrijf de ionen met ladingen in symbolen.
Zet de verhouding van de ladingen eronder, zodat het samen 0 is.
Schrijf de verhoudingsformule op.
Schrijf de zoutformule op zonder ladingen en de fase.
Hoe stel je een zoutformule op?
Slide 42 - Diapositive
Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een nietmetaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee nietmetalen
Slide 43 - Quiz
Wat is de formule en de naam van dit zout?
Slide 44 - Diapositive
Oplossen zouten Veel zouten lossen goed op in water. Geef de vergelijking van het oplossen van aluminiumchloride in water. (3p)
Slide 45 - Question ouverte
OPDRACHT 1: Een slecht oplosbaar zout maken. Beschrijf hoe je bariumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.
A
Bariumchloride en calciumcarbonaat
B
bariumchloride en natriumcarbonaat
C
Zilverchoride en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en kaliumcarbonaat
Slide 46 - Quiz
Oplossen zouten. Veel zouten lossen goed op in water. Geef de vergelijking van het oplossen van ijzer(III)sulfaat in water. (3p)
Slide 47 - Question ouverte
OPDRACHT 4: Het aantonen van ionen in een oplossing. Toon aan of je zilvernitraat-oplossing of een calciumnitraat-oplossing hebt. TIP! Zoek een goed oplosbaar zout met een negatief ion dat neerslag met het zilver of calcium-ion.
A
Met NaCl
B
Met Na2SO4
C
Met Na2S
D
Met Na2CO3
Slide 48 - Quiz
Een oplossing van een zout bestaat uit water en ionen. Waarom bevat zilveroxide in water geen ionen.
A
Zilveroxide is geen zout
B
Zilveroxide is zeer slecht oplosbaar
C
Zilveroxide reageert met water
D
Zilveroxide in water geeft juist wel ionen.
Slide 49 - Quiz
De concentratie zout dat is opgelost in water is 0,3g/L. Hier staat letterlijk dat in 1L water 0,3 gram zout in zit opgelost. Hoeveel gram zout moet ik in 3,0L water oplossen om dezelfde concentratie te krijgen?
A
0,3g
B
0,6g
C
0,9g
D
1,2g
Slide 50 - Quiz
Welke deeltjes ontstaan bij het oplossen van zouten?
Slide 51 - Question ouverte
Is kalkwater zuur of basisch?
Slide 52 - Question ouverte
Waarom smaakt zure regen niet zuur?
A
Omdat het helemaal niet zuur is
B
Omdat er te weinig zuur in zit om te proeven
C
Omdat zure regen alleen een bijnaam is
Slide 53 - Quiz
Zure oplossingen horen bij een...................
A
pH groter dan 7
B
pH kleiner dan 7
C
pH is 7
Slide 54 - Quiz
Wat gebeurt er wanneer je een zuur met een base mengt?