Herhalingsles h2 (quiz)

Herhalingsles h2 (quiz)
1 / 43
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 43 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhalingsles h2 (quiz)

Slide 1 - Diapositive

2.1

Slide 2 - Diapositive

Hoe noemen we een Griekse stadsstaat ook wel?
A
Staat
B
Pompei
C
Polis
D
Poleis

Slide 3 - Quiz

Wat had elke polis in ieder geval staan?
A
Een standbeeld van Zeus
B
Een tempel
C
Een forum
D
Een standbeeld van een Griekse held

Slide 4 - Quiz

Pallas Athena was de godin van?
A
de liefde en schoonheid
B
de oorlog en dood
C
de jacht en muziek
D
de wijsheid en strijd

Slide 5 - Quiz

Athene werd anders bestuurd dan andere Griekse stadstaten. Athene had namelijk...
A
Een koning
B
Een keizer
C
Democratie
D
Een republiek

Slide 6 - Quiz

Wie mochten niet stemmen in de Atheense democratie?
A
Vrouwen
B
Kinderen
C
Slaven
D
Mannen zonder burgerrecht

Slide 7 - Quiz

Wie was de oppergod van de Grieken?
A
Zeus
B
Re
C
Poseidon
D
Jupiter

Slide 8 - Quiz

Wat wonnen de Athleten wanneer ze de Olympische Spelen wonnen?
A
Een medaille
B
Een eikenbladkrans
C
Een olijftak
D
Een geldprijs

Slide 9 - Quiz

2.2 

Slide 10 - Diapositive

In welk jaar is de stad Rome ontstaan?
A
750 v. Chr
B
500 v. Chr
C
Jaar 0
D
500 n. Chr

Slide 11 - Quiz

Langs welke rivier is de stad gebouwd?
A
De Rijn
B
De Nijl
C
De Tiber
D
De Eufraat

Slide 12 - Quiz

Welke zin is juist? De Romeinen vochten tegen de machtige stad Carthago om …
A
de macht in het Middellandse zeegebied.
B
de Keltische stammen in Gallië te verslaan.
C
het Italiaanse schiereiland te veroveren.
D
de Pax Romana in Afrika te verspreiden.

Slide 13 - Quiz

Het Romeinse Rijk kon zo groot worden door hun beroepsleger. wat is een beroepsleger?
A
Een leger dat vecht voor de keizer
B
Een leger waarbij vechten hun werk is
C
Een leger alles van de staat krijgt
D
De bondgenoten van een leger

Slide 14 - Quiz

De Romeinen hadden een beroepsleger. Wat is een voordeel van zo'n leger?
A
De soldaten betalen belasting
B
De soldaten houden hun eigen bestuur
C
De soldaten zijn goed getraind
D
De soldaten kunnen zich snel verplaatsen

Slide 15 - Quiz

Utrecht ligt aan de Romeinse limes. Wat is een limes?
A
Een rivier
B
De weg naar Rome
C
Een vesting
D
De grens van het Romeinse Rijk

Slide 16 - Quiz

Het Romeinse Rijk maakte gebruik van bondgenoten. Wat is een bondgenoot?
A
Een volk dat samenwerkt met Rome
B
Een volk dat vecht tegen Rome
C
Een volk dat alle belasting moet betalen
D
Een volk dat geld betaalt voor bescherming

Slide 17 - Quiz

Welke bondgenoot van de Romeinen woonden in Nederland?
A
Belgen
B
Friezen
C
Bataven
D
Galliërs

Slide 18 - Quiz

Wat zijn germanen?
A
Verzameling volken uit Oost-Europa
B
Verzameling volken en stammen uit Azië
C
Verzameling volken en stammen uit Zuid-Amerika.
D
Verzameling volken en stammen uit Noord-West Europa.

Slide 19 - Quiz

Hoe ontstond de Grieks-Romeinse cultuur?
A
De Grieken veroverden Romeinse gebieden en namen hun cultuur over
B
De Romeinen veroverden Griekse gebieden en namen hun cultuur over

Slide 20 - Quiz

2.3

Slide 21 - Diapositive

Wie was Julius Caesar?
A
Keizer van het Romeinse Rijk
B
Belangrijkste vijand van de Romeinen
C
Romeins Legeraanvoerder
D
Een man uit de Romeinse senaat

Slide 22 - Quiz

Toen Julius Caesar de macht greep in het Romeinse Rijk werd hij...
A
Keizer
B
Dictator
C
Alleenheerser
D
Koning

Slide 23 - Quiz

Door Wie werd Julius Caesar vermoord? Door
A
Germanen
B
senatoren
C
Cleopatra
D
Octavianus

Slide 24 - Quiz

Waarom werd Julius Caesar vermoord?
A
Hij was een slechte keizer
B
Hij werd te machtig
C
Hij had de keizer beledigd
D
Hij had een veldslag verloren

Slide 25 - Quiz

In veel boeken over de Romeinen wordt
regelmatig gesproken over: Imperium Romanum.

Wat zou dit betekenen?
A
Romeinse Leiders
B
Romeinse Tijd
C
Romeinse Vrede
D
Romeinse Rijk

Slide 26 - Quiz

Wat is de juiste volgorde over het
bestuur van het Romeinse Rijk?
A
koninkrijk-republiek-keizerrijk
B
republiek-keizerrijk-koninkrijk
C
keizerrijk-koninkrijk-republiek
D
koninkrijk-keizerrijk-republiek

Slide 27 - Quiz

Julius Caesar was de eerste
keizer van het Romeinse Rijk
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Hoe heet de eerste keizer
van het Romeinse Rijk?

Slide 29 - Question ouverte

Wat betekent de
titel 'Augustus'
A
De verhevene
B
Dictator voor het leven
C
Keizer van het Romeinse rijk
D
Redder van de Republiek

Slide 30 - Quiz

Hoe noem je de mannen die
Caesar vermoord hebben?
A
Consuls
B
Plebejers
C
Patriciërs
D
Senatoren

Slide 31 - Quiz

Op de afbeelding zie je de bijeenkomst van:
A
De senaat
B
De consuls
C
De volksvergadering
D
Het volk

Slide 32 - Quiz

Wie waren er machtiger:
De 2 consuls of de senatoren?
A
De consuls
B
De senatoren

Slide 33 - Quiz

De Romeinen hebben ooit hun koning verjaagd. Nu, met de
komst van keizer Augustus, is er tóch weer één man de baas.

Waarom vonden de Romeinen dat misschien helemaal niet zo erg?
Gebruik in je antwoord het begrip: 'Pax Romana'

Slide 34 - Question ouverte

2.4

Slide 35 - Diapositive

In welk tijdvak is Jezus Christus geboren?
A
Tijd van Jagers en Verzamelaars
B
Tijd van Grieken en Romeinen
C
Tijd van Monniken en Ridders
D
Tijd van Steden en Staten

Slide 36 - Quiz

Jezus Christus was een joodse man
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

Waar predikte Jezus Christus over?
A
Waarom je moest vechten tegen Rome
B
Wat Romeinen fout deden
C
Hij predikte negatief over het Jodendom
D
Hoe je als goed mens moet leven

Slide 38 - Quiz

Waarom werd Jezus gekruisigd?
A
Omdat de Romeinen hem opstandig vonden
B
Omdat de joodse priesters hem een oproerkraaier vonden
C
Hij had een misdrijf gepleegd

Slide 39 - Quiz

Hoe komt het dat vooral arme mensen christen werden?
A
De christenen zorgden ervoor dat arme mensen omgekocht werden. Als zij christen zouden worden, kregen ze een groot geldbedrag.
B
Rijke mensen hadden een betere opleiding gehad. Daarom geloofden ze de dingen die de christenen vertelden, niet zo makkelijk.
C
Christenen hielpen elkaar. Als er één ziek werd of in de problemen kwam, hielpen de anderen hem.
D
Christenen geloven dat je in de hemel komt als je goed geleefd hebt. Arme mensen hadden een zwaar leven. Zij vonden het fijn dat er na de dood een prettiger leven zou komen.

Slide 40 - Quiz

Welke gebeurtenis is het langst geleden?
A
Het christendom is staatsgodsdienst.
B
Het is verboden om christen te zijn. Iedereen die christen is, kan zwaar gestraft worden.
C
De Romeinse keizer Constantijn wordt christen. Het christendom is niet meer verboden.
D
Ondanks het gevaar worden steeds meer mensen christen.

Slide 41 - Quiz

Welke gebeurtenis is het minst lang geleden?
A
Het christendom is staatsgodsdienst.
B
Het is verboden om christen te zijn. Iedereen die christen is, kan zwaar gestraft worden.
C
De Romeinse keizer Constantijn wordt christen. Het christendom is niet meer verboden.
D
Ondanks het gevaar worden steeds meer mensen christen.

Slide 42 - Quiz

Vanaf het jaar 312 mochten christenen niet meer vervolgd worden. Maar ook vóór die tijd groeide het christendom snel: steeds meer mensen werden christen. Geef daar drie redenen voor.

Slide 43 - Question ouverte