Hoofdstuk 4 NIG

• Nederlands
• WO
• Studiejaar 6

■ Hoe gaat het?

■ afspreken

■ voorstellen

■ reageren

■ 'zullen'

■ e - ee

 Op straat

4

dialoog

Hoe gaat het met je?

hoofdzin

blz. 37

1. Ik woon een jaar in Nederland.
2. Ik in Nederland woon een jaar.
3. Ik een jaar in Nederland woon.
4. Ik wonen een jaar in Nederland.

hoofdzin met inversie

blz. 52

1. In Alkmaar molens veel staan .
2. In Alkmaar veel molens staan.
3. In Alkmaar staan veel molens .
4. Molens in Alkmaar veel staan.

ja/nee vraag

blz. 37

1. Woon een jaar in Nederland?
2. Jij woont een jaar in Nederland?
3. Woon jij een jaar in Nederland?
4. Een jaar in Nederland jij woont?

vraagwoordvraag

blz. 37

1. Waar jij woont in Nederland?
2. Waar woont jij in Nederland?
3. Waar woon jij in Nederland?
4. Jij woont waar in Nederland?

Het is tien voor half 12.

blz. 39

1. 11:20 uur
2. 11:40 uur
3. 12:20 uur
4. 12:40 uur

Het is woensdag,

blz. 40

1. eergisteren was het donderdag
2. morgen is het vrijdag
3. gister was het dinsdag
4. overmorgen is het zaterdag

De cursus begint

1. in 10:30 uur.
2. om 10:30 uur.
3. op 10:30 uur.
4. van 10:30 uur.

aa

a - aa

1. jarig
2. dag
3. kantine
4. lang

a

a - aa

1. jarig
2. dagen
3. straks
4. vader

de

de

het

een

1. café
2. rondje
3. cursus
4. tafeltje

het

de

het

een

1. gezin
2. familie
3. broer en zus
4. foto

Dialoog

Bert komt op straat zijn vriend Hans tegen.

Bert en Hans hebben elkaar lang niet gezien - waar / niet waar

Hans en Wilma gaan in Venetië wonen - waar / niet waar

Hans gaat een film maken in de vakantie - waar / niet waar

Hans en Bert maken een afspraak om samen te eten - waar / niet waar

Hans en Wilma komen 30 augustus bij Bert eten - waar / niet waar

Hoe gaat het?

Het gaat wel. 

Hoe is het met jou?

Heel goed.

Alles goed?

Prima. 

En met jou?

Met mij ook.

Hoe is het?

Goed. 

En jij?

Super?

Hoe maakt u het?

Goed. Dank u.

Met u alles goed?

Ja, dank u.

reageren

++ met mij gaat het fantastisch

++ het gaat met mij uitstekend

++ het gaat héél goed

+ het gaat prima

+ het gaat goed

+/- het gaat (wel goed)

+/- het gaat zo zo

- het gaat niet zo (goed)

- het gaat slecht met mij

Je ontmoet vier medecursisten op straat. 

Vraag 

Hoe gaat het / Alles goed?

Reageer met een reactie uit 4.3

voorstellen

Wat zullen we doen?

Zullen we...

Zal ik...

opdracht 3

Alles goed?

1. Het gaat wel.
2. Ja, leuk.

Kom je na de vakantie naar de film kijken?

1. Nee, ik heb al een afspraak.
2. Ja, goed idee.

Zullen we de 29ste afspreken?

1. Ja, lekker.
2. Ja, dat kan.

Ga je mee naar de winkel?

1. Nee, ik kan niet.
2. Ja, heel goed.

Zal ik betalen?

1. Ja, leuk.
2. Ja, prima.
3. Ja, dank je
4. Dat is aardig!

Ik 

jij 

u

hij 

zij

wij

jullie

zij

zal

zult / zul jij?

zal

zal

zal

zullen

zullen

zullen

Zullen is een modaal werkwoord

blz. 54

Zullen (1)

Zullen (1)

voorstel

belofte 

waarschijnlijkheid

Wil van de spreker

Futurum

Inleven in een situatie

voorstellen

Wat zullen we doen?

Zullen we...?

Zal ik...?

Ik 

jij 

u

hij 

zij

hen

wij

jullie

zij

zal

(zult/zal )- zul/zal jij?

zal

zal

zal

zal

zullen

zullen

zullen

Wat zullen we doen?

Zullen we...?

Zal ik...?

Ik 

jij 

u

hij 

zij

hen

wij

jullie

zij

zal

(zult/zal )- zul/zal jij?

zal

zal

zal

zal

zullen

zullen

zullen

Wat zullen we doen?

Zullen we...?

Zal ik...?

Zullen we ...?

Zullen we iets afspreken?

Zullen we morgen in een pizzeria eten?

Ga je mee (naar) ...?

Ga je mee naar de kantine?

Ga je mee naar Venetië?

Heb je zin om ...?

Heb je zin om morgen om 11:00 uur koffie te drinken?

Heb je zin om dit weekend naar Amsterdam te gaan?

Zullen we ...

Ga je mee...

Heb je zin om ...

belofte

voorstel

waarschijnlijkheid

toekomst

vragen om advies

sterke wil van de spreker

inleven in een situatie

zullen

promise

proposal

probability

future

ask for advice

strong will of the speaker

empathize with a situation

belofte

voorstel

waarschijnlijkheid

toekomst

vragen om advies

sterke wil van de spreker

inleven in een situatie

irrealis

wens

beleefde vraag

advies geven

herinneren aan een afspraak

van horen zeggen

mogelijkheid

irrealis

wish

polite question

advice

remind you of an appointment

hearsay

possibility

zullen

zouden

belofte - 2

voorstel - 1

waarschijnlijkheid - 3

toekomst

vragen om advies

sterke wil van de spreker

inleven in een situatie

H 13

H 14

promise

proposal

probability

zullen

Maak een verlanglijstje 

(wishlist)

substantieven

verjaardag

sinterklaas

kerst

Ik koop ...

Koop je ... ? 

Welk(e) / Wanneer ...?

Zondag ...

Zal ik ...?

hoofdzin

vraagzin (open en gesloten)

hoofdzin met inversie

zullen

Schrijf vijf activiteiten op in je 'agenda'. 

Houd je afspraken geheim (secret)

uitspraak e - ee

zes / twee

Schrijf vijf activiteiten op in je 'agenda'. 

Houd je afspraken geheim

uitspraak

e - ee

Lesevaluatie

• Wat heb je geleerd?
• Tips en tops?
• Heb je nog vragen?