GYM 2 - woensdag 21-8 (gramm hh lj 1)
1 / 23
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 7 - Question ouverte
Verdeel de zin in zinsdelen:
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 8 - Question ouverte
Wat is het onderwerp in deze zin?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 9 - Question ouverte
Wat is de rest van het ww-gez?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 10 - Question ouverte
Noem de werkwoordsoorten bij de werkwoorden:
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 11 - Question ouverte
Is er sprake van een naamw. deel? Zo nee, waarom niet?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 12 - Question ouverte
Wat is het lijdend voorwerp?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 13 - Question ouverte
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Wat is het zinsdeel 'mij'?
Hij geeft mij de bloemen zonder bedankje.
Hij geeft mij de bloemen zonder bedankje.
Slide 16 - Question ouverte
op snoep.
van school.
naar vakantie.
in de hondenpoep.
Ik houd...
Hij trapte....
Ik verlang...
Ik ben gek...
