GYM 2 - dinsdag 20-8 (intro)
1 / 28
La durée de la leçon est: 30 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Waarom is het vak Nederlands nuttig?
Slide 5 - Question ouverte
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 15 - Question ouverte
Verdeel de zin in zinsdelen:
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 16 - Question ouverte
Wat is het onderwerp in deze zin?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 17 - Question ouverte
Wat is de rest van het ww-gez?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 18 - Question ouverte
Noem de werkwoordsoorten bij de werkwoorden:
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 19 - Question ouverte
Is er sprake van een naamw. deel? Zo nee, waarom niet?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 20 - Question ouverte
Maak een zin met een naamwoordelijk deel.
Slide 21 - Question ouverte
Wat is het lijdend voorwerp?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 22 - Question ouverte
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Die jongen kan de bal best hard trappen.
Slide 23 - Question ouverte
Slide 24 - Diapositive
Wat is het zinsdeel 'mij'?
Hij geeft mij de bloemen zonder bedankje.
Hij geeft mij de bloemen zonder bedankje.
Slide 25 - Question ouverte
op snoep.
van school.
naar vakantie.
in de hondenpoep.
Ik houd...
Hij trapte....
Ik verlang...
Ik ben gek...
