Taalkunde (voorzetselvoorwerp)

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Blok 5
Opdracht 3 en 4

Deze week:
Schrijfopdracht 3
Terugblik ambiguïteit
Uitleg voorzetselvoorwerp
Uitleg schrijfopdracht 3

Slide 2 - Diapositive

Is hier sprake van ambiguïteit? 

Slide 3 - Diapositive

Wat maakt de zinnen die rechts staan ambigu?
De Tweede Kamer drong bij de minister aan op steun in het debat over het klonen van embryo’s dat vanmiddag in de Eerste Kamer zou plaatsvinden.

De leraar keek naar de verschijning in de deuropening van het lokaal.

Men debatteerde over hulp aan gehandicapten in de gemeenteraad.

Slide 4 - Diapositive

Leerdoelen

Je kent de term voorzetselvoorwerp;

Je kunt een voorzetselvoorwerp herkennen;

Je kunt het verschil uitleggen tussen een voorzetselvoorwerp en een bijwoordelijke bepaling;

Je kunt een voorzetselvoorwerp zelf toepassen in een eigen tekst.

Slide 5 - Diapositive

Op welke manier maakt de cartoonist deze strip grappig?

Slide 6 - Diapositive

voorzetsels
Waar is de appel ten opzichte van de doos?
Met welk woord druk je dit uit?
Is dit letterlijk of figuurlijk bedoeld?

Slide 7 - Diapositive

Wat is een vzv?
  1. Begint altijd met een voorzetsel;
  2. Wordt aangevuld met een 'voorwerp';
  3. Vaste combinatie tussen het werkwoord en het voorzetsel;
  4. Voorzetsel verliest de normale betekenis: het is figuurlijk bedoeld.

Slide 8 - Diapositive

Je ziet hieronder werkwoorden waar een vast voorzetsel bij hoort. Sleep het werkwoord naar het vaste voorzetsel.
(vanaf het voorzetsel vormt zich dus een voorzetselvoorwerp)
op
voor
van
in
(iemand) aanspreken
betrekking hebben
commentaar hebben
aandacht hebben
zich inzetten
een zwak hebben
walgen
overtuigd zijn
geïnteresseerd zijn
bedreven zijn

Slide 9 - Question de remorquage

De nieuwsgierige man luistert aandachtig naar de radio.
Het verliefde meisje kuste de jongen in het park.
In de winter sneeuwt het.
De duiker sprong niet.
De tweelingzussen zagen elkaar na 10 jaar weer.
Ik erger me mateloos aan rotzooi op straat.
Ik wacht al 10 minuten op mijn zusje.
Lieke is gek op haar zusje.
Els is bang voor spinnen.
Hij wacht voor het huis.

Slide 10 - Question de remorquage

Blok 5
Opdracht 3 en 4

Deze week:
Schrijfopdracht 3

Slide 11 - Diapositive

Schrijfopdracht 3
Schrijf een persoonlijk ikje

120 woorden
2 voorzetselvoorwerpen
1 ambigue zin
2 samengestelde zinnen (NS + OS)

Slide 12 - Diapositive