7-1: herhalen grammatica 1

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Welkom!

We beginnen met het nakijken van blz. 214 en 224.

Wat gaan we herhalen?

Werkwoorden

Persoonsvorm en zinsdelen

Lidwoord en zelfstandig naamwoord

Onderwerp

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Wat zijn hier de werkwoorden:
lopen-appel-slapen-schoen-vertellen-glas- kijken-binnen

1. lopen-appel-glas-binnen
2. lopen-slapen-vertellen-binnen
3. kijken-schoen-slapen-vertellen
4. lopen-slapen-vertellen-kijken

Persoonsvorm

• De zin vragend te maken.
  Het eerste woord is de persoonsvorm.

Ik mag mijn jas aantrekken. 

• De zin in een andere tijd te zetten. 
  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Jullie werken hard tijdens de les.

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hij vindt basketbal een leuke sport.

1. Hoe
2. vindt
3. je
4. ook

Zinsdelen

Een zin | bestaat | uit zinsdelen.

Alles wat voor de persoonsvorm staat of kan staan is 1 zinsdeel.

Zinsdelen

Hij/ rent/ snel/ naar zijn vrienden.

Op de markt/ hebben/ mijn moeder en ik/ een mooie bos bloemen/gekocht.

Lidwoorden

Er zijn drie lidwoorden: 

de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.

een -> onbepaald lidwoord.

Lidwoord

Er zijn 3 lidwoorden: de, het en een

Let op bij het!!

Alleen als er een zelfstandig naamwoord bij staat, is het een lidwoord.

Het regent --> geen lidwoord.

Het rode kleedje ligt op de grond --> wel lidwoord.

Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord.

Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: een jongen, een plan, een fiets.

Het en de zijn bepaalde lidwoorden. Het is dan duidelijk wie/wat er wordt bedoeld.

Zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is een dier, mens, plant, ding en  gevoel

Voor een zelfstandig naamwoord kan je een lidwoord  zetten.

Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden.

Onderwerp

Het onderwerp is te vinden door de volgende vraag te stellen:
Wie (soms: Wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Belangrijk om te weten bij het onderwerp: In een zin in gebiedende wijs staat geen onderwerp. 

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.

1. Ik
2. leer
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

De kinderen spelen verstoppertje in de speeltuin.

1. verstoppertje
2. de speeltuin
3. De kinderen
4. spelen

Wat is het onderwerp?

De vader van Julius brengt ons naar school.

1. De vader van Julius
2. brengt
3. school
4. De vader

Maken/huiswerk

Blz. 201: opdracht 7

Blz. 203: opdracht 4 en 5

Blz. 205: opdracht 3

Blz. 207: opdracht 3